ECLI:NL:GHAMS:2018:3204

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
23-001211-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in een strafzaak betreffende diefstallen in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in P.I. Lelystad, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling voor diefstal. De tenlastelegging omvatte meerdere diefstallen, gepleegd op verschillende data in maart 2018, waarbij de verdachte samen met anderen of alleen telefoons en een portemonnee heeft weggenomen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 16 augustus 2018 en de eerdere zitting in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstallen zoals ten laste gelegd. De bewezenverklaring is gebaseerd op wettige en overtuigende bewijzen. Het hof heeft geoordeeld dat de feiten 1 en 2 als afzonderlijke handelingen moeten worden beschouwd, ondanks het verweer van de raadsvrouw dat deze voortvloeiden uit één wilsbesluit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, wat lager is dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf van acht maanden. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoon van de verdachte, die niet eerder in Nederland is veroordeeld.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich niet tijdig had gevoegd in het geding in eerste aanleg. De beslissing van het hof is genomen in overeenstemming met de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001211-18
datum uitspraak: 30 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 maart 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-701418-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Lelystad te Lelystad.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
16 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 14 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
2:
hij op of omstreeks 14 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk: Samsung S8), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
3:
hij op of omstreeks 3 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4:
hij op of omstreeks 9 maart 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 14 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 1] .
2:
hij op 14 maart 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (merk: Samsung S8) toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader.
3:
hij op 3 maart 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 2] .
4:
hij op 9 maart 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee toebehorende aan [slachtoffer 3] .
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Verweer van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de stelling betrokken dat de feiten 1 en 2 zijn voortgevloeid uit één en hetzelfde wilsbesluit van de verdachte om te stelen en dat derhalve sprake is van een voortgezette handeling.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan, zo begrijpt het hof, de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 als op twee op zichzelf staande handelingen zijn aan te merken. Op 14 maart 2018 hebben de verdachte en de medeverdachte zich op twee afzonderlijke momenten en op verschillende plekken een telefoon toegeëigend, waardoor de bewezenverklaarde gedragingen niet een in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan (in wezen) één verwijt wordt gemaakt. Beide feiten zijn derhalve het uitvloeisel van twee verschillende wilsbesluiten. Het verweer wordt verworpen.
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 en 4 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, eventueel met een voorwaardelijk gedeelte. Zij heeft daartoe gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten en gesteld dat de verdachte geen recidivist is, omdat niet uit een Europees strafblad is gebleken dat hij eerder in het buitenland is veroordeeld.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich zowel alleen als samen met zijn medeverdachte op een gewiekste wijze schuldig gemaakt aan diverse diefstallen. Nietsvermoedende bezoekers van horecagelegenheden werden op een listige manier benaderd, waarna de verdachte zich hun waardevolle goederen toe-eigende. Door zo te handelen heeft de verdachte de eigendomsrechten van de slachtoffers geschonden en heeft hij hen schade, overlast en hinder bezorgd. Ook worden hierdoor in de samenleving levende gevoelens van onveiligheid versterkt. Diefstal van telefoons vormt bovendien een potentiele inbreuk op het privéleven van het slachtoffer.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2018 blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Gelet op de aard en de aantallen van de diefstallen kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Alles afwegende acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden passend en geboden. Daarbij betrekt het hof dat de informatie met betrekking tot buitenlandse strafrechtelijk procedures onvoldoende concreet is om deze in het nadeel van de verdachte bij de strafmaat te betrekken.
In het voorgaande ligt besloten dat een lagere straf wordt opgelegd dan die, welke is gevorderd door de advocaat-generaal.

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]

Op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51 eerste of tweede lid Sv in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep. Nu gebleken is dat de benadeelde partij zich na het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, namelijk op 11 juni 2018, zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. A.M. van Woensel en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 augustus 2018.
mr. A.M. van Woensel en mr. A.E. Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.