ECLI:NL:GHAMS:2018:3200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
23-004506-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbruikbaar maken van goederen door urineren in politievoertuig en rijden onder invloed

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, was aangeklaagd voor het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van een politievoertuig door erin te urineren, en voor het rijden onder invloed van alcohol. De tenlastelegging betrof incidenten die zich op 16 augustus 2013 in Amsterdam hebben voorgedaan. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep betoogd dat hij niet de bestuurder van het voertuig was en dat hij geen opzet had bij het urineren in het politievoertuig, omdat hij lijdt aan diabetes type 2. Het hof heeft deze verweren verworpen en vastgesteld dat de verdachte wel degelijk de bestuurder was en opzettelijk heeft geurinineerd in het politievoertuig. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. Het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004506-15
datum uitspraak: 8 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-079518-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 oktober 2018 en 25 juli 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 16 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een politievoertuig en/of twee, althans een of meer (veiligheids)vesten en/of een (gele) dienstjas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Politie - Landelijke Eenheid, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door in genoemd politievoertuig te urineren;
2:
hij op of omstreeks 16 augustus 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig, (een personenauto gekentekend [kenteken] ), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het rijden onder invloed (feit 2) op de grond dat de verdachte niet de bestuurder van de auto was, in welk verband het volgende is betoogd. Niet kan worden vastgesteld dat de verbalisanten de auto van de verdachte niet uit het oog hebben verloren en dat verbalisant [naam 1] de auto heeft zien parkeren. Bij de raadsheer-commissaris heeft [naam 1] verklaard zich niet te kunnen herinneren of iemand uit de auto is gestapt, terwijl dit cruciaal is.
Voorts is vrijspraak van feit 1 bepleit op de grond dat de verdachte bij het urineren in de politieauto geen opzet had, aangezien hij lijdt aan diabetes type 2, wat tot gevolg heeft dat de verdachte vaak moet plassen, en hij tegen de politie had gezegd dat hij moest urineren.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Volgens zijn proces-verbaal van bevindingen [1] zag verbalisant [naam 2] , die op 16 augustus 2013 als bijrijder aanwezig was in een politievoertuig en samen met zijn collega [naam 1] aan het surveilleren was, om 03:20 uur een Audi met kenteken [kenteken] staan. Hij heeft aan de hand van het kenteken de auto in het politiesysteem gecontroleerd. Op het moment van passeren van de Audi zag hij het gezicht van de bestuurder; er was voldoende straatverlichting om het gezicht van de bestuurder te zien. Vlak daarna is ook de Audi verder gereden. Om 03:24 uur gingen de verbalisanten richting een voertuig dat verderop met forse snelheid voorbij was gekomen. Daar aangekomen, zag [naam 2] een voertuig stilstaan en constateerde hij op basis van de kentekenplaat dat dit hetzelfde voertuig was als de Audi die hij zojuist gecontroleerd had. Tevens zag hij dat de bestuurder dezelfde persoon was als de bestuurder die hij even tevoren in de Audi had zien zitten.
Verbalisant [naam 1] heeft in zijn proces-verbaal van bevindingen [2] het volgende gerelateerd. Een voertuig reed met hogere snelheid dan normaal over een voor hem gelegen kruising. Hij is in de richting van dat voertuig gereden. Bij de kruising aangekomen zag hij dat daar een auto parkeerde; hij zag het vanuit een rijdende toestand tot stilstand komen. Niemand stapte uit de auto. [naam 1] heeft de dienstwagen naast die auto – de onderhavige Audi – gezet en [naam 2] heeft het rijbewijs gevorderd van de bestuurder. Dit bleek de verdachte te zijn.
Het hof stelt op grond van voornoemde processen-verbaal vast dat de verdachte de auto heeft bestuurd, nu hij geacht kan worden om 03.20 uur of heel korte tijd later met de Audi te zijn gaan rijden en hij korte tijd daarna, vlak na het parkeren van de Audi, achter het stuur daarvan is aangetroffen en er geen enkele aanknopingspunt is voor de veronderstelling dat [naam 2] en [naam 1] de Audi uit het oog zijn verloren nadat deze was gaan parkeren. De enkele omstandigheid dat de verbalisanten het voertuig dat met een hogere snelheid dan normaal reed (even) uit het oog zijn verloren is niet relevant voor de vraag of de verdachte de bestuurder van de Audi was. Evenmin is van belang dat [naam 1] zich vele jaren na de gebeurtenis, tijdens zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris, niet meer kon herinneren of de bestuurder nog achter het stuur zat. De stelling van de verdediging dat de bestuurder niet goed zichtbaar was doordat de Audi was voorzien van getinte autoramen wordt tevens gepasseerd, nu [naam 2] heeft gerelateerd dat hij door de straatverlichting het gezicht goed kon zien.
De stelling dat verdachte heeft gezegd dat hij na zijn aanhouding tegen [naam 2] en [naam 1] heeft gezegd dat hij moest urineren, vindt geen enkele ondersteuning in het dossier. Uit eerdergenoemd proces-verbaal van [naam 2] blijkt voorts dat de verdachte heeft geürineerd over diverse goederen die in de auto lagen, evenals over de zitbank tegenover de zitplaats van de verdachte, dat op de hele vloer van het politievoertuig vocht (urine) lag en dat de broek van de verdachte droog en dicht was. Op grond hiervan neemt het hof aan dat de verdachte zijn penis uit zijn broek heeft gehaald en vervolgens opzettelijk zijn plasbehoefte heeft gedaan in het politievoertuig. Enig verband met verdachte’s diabetes is daarbij geenszins aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 16 augustus 2013 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een politievoertuig en twee veiligheidsvesten en een gele dienstjas, toebehorende aan de Politie - Landelijke Eenheid, onbruikbaar heeft gemaakt door in genoemd politievoertuig te urineren.
2:
hij op 16 augustus 2013 te Amsterdam als bestuurder van een voertuig, een personenauto gekentekend [kenteken] , dit voertuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 375 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk urineren in een politievoertuig. Dit is een buitengewoon hinderlijk feit dat de beplaste goederen en auto tijdelijk onbruikbaar heeft gemaakt en tevens voor schade heeft gezorgd. Er moesten reinigingskosten gemaakt worden voordat de goederen weer gebruikt konden worden. Voorts heeft de verdachte onder invloed van de alcohol een personenauto bestuurd, waardoor hij de veiligheid van zijn passagiers en andere weggebruikers in gevaar heeft gebracht. Alcohol in het verkeer leidt jaarlijks tot vele ongelukken, niet zelden met fatale afloop.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juli 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld ter zake van rijden onder invloed. Dit weegt het hof in het nadeel van de verdachte.
Het hof heeft acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Naar eigen zeggen heeft de verdachte geen alcohol meer genuttigd na het voorliggende feit.
Het hof acht, alles afwegende, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. R. Kuiper en mr. M.B. de Wit, in tegenwoordigheid van
mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
8 augustus 2018.
Mr. R. Kuiper en mr. M.B. de Wit zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.

Voetnoten

1.[…]
2.[…]