In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op 6 augustus 2016 in Amsterdam. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opgelegd. De advocaat-generaal had in hoger beroep een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden geëist. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 6 april 2018 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 augustus 2016 in Amsterdam 2,17 gram cocaïne en ongeveer 50 pillen MDMA bij zich had. De verdachte heeft eerder al veroordelingen voor opiumdelicten gehad, wat heeft geleid tot de conclusie dat een boete of taakstraf niet meer passend is. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen, evenals de jeugdige leeftijd van de verdachte. Uiteindelijk heeft het hof besloten om de gevangenisstraf te verlagen tot één maand, in plaats van de eerder opgelegde vier maanden.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd, het bewezen verklaarde wordt gekwalificeerd als strafbaar en de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M.L. Leenaers, M. Jurgens en M.J. Dubelaar aanwezig waren.