ECLI:NL:GHAMS:2018:3165

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
23-003901-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van diefstal en verduistering

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1993, was eerder vrijgesproken van een tenlastelegging van diefstal met betrekking tot een pleegdatum van 17 februari 2017. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen deze vrijspraak, maar heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak, conform artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De tenlastelegging die het hof heeft beoordeeld, betreft diefstal en verduistering. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van geld uit een drankenautomaat op 31 januari 2017 en van het wederrechtelijk toe-eigenen van een sleutel en bedrijfskleding die toebehoorden aan zijn werkgever. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten, waarbij het hof de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd in overweging heeft genomen. De verdachte heeft de drankenautomaat geopend met een valse sleutel en geld weggenomen, wat als een brutale daad werd beschouwd.

Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof heeft uiteindelijk een taakstraf van 40 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd. De beslissing is genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-003901-17
Datum uitspraak: 25 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-106030-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juni 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 met betrekking tot de pleegdatum van 17 februari 2017 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 31 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een drankenautomaat in een pand aan de Deccaweg heeft weggenomen een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die/dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel van een slot van die automaat, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;
2:
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2015 tot en met 31 januari 2017 te Amsterdam en/of Dordrecht, in elk geval in Nederland, opzettelijk een sleutel en/of bedrijfskleding, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehoorde aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als vakantiewerker, elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover inhoudelijk nog aan het oordeel van het hof onderworpen –worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 31 januari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een drankenautomaat in een pand aan de Deccaweg heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], waarbij verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een sleutel van een slot van die automaat, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;
2:
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 31 januari 2017 in Nederland, opzettelijk een sleutel toebehorende aan [slachtoffer 1], welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als vakantiewerker, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering door een sleutel die hij uit hoofde van zijn dienstbetrekking als medewerker van [slachtoffer 1] onder zich had gekregen, niet in te leveren aan het einde van zijn dienstbetrekking, maar zich deze toe te eigenen. Daardoor heeft hij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld op ernstige wijze geschaad. Daarnaast heeft de verdachte zich met gebruikmaking van deze sleutel schuldig gemaakt aan diefstal van muntgeld van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] uit een drankenautomaat. De verdachte is het kantoor binnengelopen, heeft in het bijzijn van een getuige door middel van voornoemde sleutel de drankenautomaat in de kantine geopend en het geld daaruit gehaald. De diefstal is op brutale wijze gepleegd en het hof rekent het de verdachte aan dat hij uit geldelijk gewin, en mogelijk uit wrok jegens zijn voormalige werkgever, heeft gehandeld en zich niet heeft laten weerhouden door de schade en hinder die hij met zijn handelen veroorzaakte voor de gedupeerden.
Gelet op de ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf zoals door de raadsman is verzocht. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat ten gunste van de verdachte onder meer rekening gehouden met het feit dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en dat zijn daden destijds ook zijn ingegeven door de gokproblematiek waarmee de verdachte te kampen had. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte wordt behandeld voor de bij hem bestaande problematiek, dat hij onder begeleiding woont en dat hij bezig is met schuldhulpverlening. Het hof acht dat positief, ook om te voorkomen dat de verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Om die redenen zal het hof een lagere straf opleggen dan door de politierechter is opgelegd en dan door de advocaat-generaal geëist.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 57, 311 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 met betrekking tot de pleegdatum van 17 februari 2017 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R. Kuiper en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 juni 2018.
Mr. G.M. Boekhoudt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.