In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van het beledigen van ambtenaren, te weten een hoofdagent en een brigadier van politie, tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie op 14 juli 2017 in Amsterdam. De verdachte had hen de woorden "Jullie zijn racisten" toegeroepen, wat als belediging werd gekwalificeerd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere beslissing kwam dan de eerste rechter. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastelegging had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte kwam het hof tot de conclusie dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. Echter, het hof besloot geen straf of maatregel op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij inzag dat zijn handelen verkeerd was. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd, maar het hof vond het niet opportuun om opnieuw een straf op te leggen, gezien de reeds opgelegde straffen.
Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf afgewezen. Het hof heeft de vordering van het openbaar ministerie, die strekte tot tenuitvoerlegging van de werkstraf, afgewezen en deed recht zoals hierboven vermeld.