ECLI:NL:GHAMS:2018:3157

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
23-001946-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake vernieling van eigendom

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 mei 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een ruit van de centrale toegangsdeur van een flat in Haarlem op 26 februari 2016. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een werkstraf van 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van één week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, terwijl de raadsvrouw van de verdachte primair vrijspraak bepleitte.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 28 mei 2018 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er gerede twijfel bestond over de datum van het tenlastegelegde feit, omdat een getuige op 28 februari 2018 een andere datum had genoemd. Het hof heeft dit verweer verworpen en vastgesteld dat de vernieling op 26 februari 2016 had plaatsgevonden, gebaseerd op de aangifte en de verklaring van de getuige. Het hof achtte de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat hij de vernieling had gepleegd en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde taakstraf van 15 uren, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001946-16
Datum uitspraak: 11 juni 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2016 in de strafzaak onder de parketnummers 15-048124-16 en 15-234366-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2016 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de centrale toegangsdeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat gerede twijfel bestaat over de datum in de tenlastelegging, nu de verklaring van de getuige [getuige], afgelegd op
28 februari 2018 bij de raadsheer-commissaris, betrekking heeft op een andere datum dan die waarop het tenlastegelegde feit heeft plaatsgevonden.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Op 26 februari 2016 is in Haarlem een ruit van een centrale toegangsdeur van een flat vernield, van welke vernieling [slachtoffer] op 2 maart 2016 aangifte heeft gedaan. [getuige], in de nacht van 26 op 27 februari 2016 als getuige door de politie gehoord, heeft verklaard dat zij een feestje vierde en zag dat de verdachte op 26 februari 2016 tegen de toegangsdeur trapte. Hetgeen zij als getuige op 28 februari 2018 heeft verklaard bij de raadsheer-commissaris over de feitelijke toedracht komt grotendeels overeen met haar eerdere verklaring bij de politie.
Het hof stelt vast, op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de stukken uit het dossier, dat er geen onduidelijkheid bestaat over de datum van het tenlastegelegde feit. Gelet op de aangifte die betrekking heeft op een incident van 26 februari 2016, de verklaring van de getuige over het desbetreffende incident en het feit dat de politie direct na het incident ter plaatse is geweest en [getuige] op dat moment als getuige heeft gehoord, is het hof van oordeel dat de vernieling op 26 februari 2016 heeft plaatsgevonden. Dat de getuige [getuige] twee jaar na het incident heeft verklaard te denken dat het op een andere datum plaatsvond, doet daaraan niet af.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 februari 2016 te Haarlem opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de centrale toegangsdeur, toebehorende aan [slachtoffer], heeft vernield.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft zij een geheel voorwaardelijke straf verzocht en daarnaast de afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling door midden in de nacht tegen een ruit van de centrale toegangsdeur van een flatgebouw te trappen, waardoor deze ruit is vernield. Dergelijke vernielingen kunnen zorgen voor gevoelens van onrust bij bewoners. Het hof rekent het de verdachte voorts aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde financiële schade heeft berokkend.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2016, onder parketnummer 15-234366-15, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van vijftien uren subsidiair zeven dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2016, onder parketnummer 15-234366-15, te weten van een
taakstrafvoor de duur van
15 (vijftien) uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. G. Oldekamp en mr. M. Lolkema, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juni 2018.