In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 23 augustus 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer zes wikkels cocaïne op 20 mei 2017 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging kwam. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de staandehouding en aanhouding onrechtmatig waren, maar het hof verwierp dit verweer, omdat de verdachte op het moment van staandehouding gesignaleerd stond.
Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit had begaan. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde werd bevestigd, en het hof oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf, maar het hof oordeelde dat, gezien de omstandigheden, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken passend was. De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat deze al was uitgevoerd.
Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. G.M. Boekhoudt, die buiten staat was om te ondertekenen.