In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 31 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was veroordeeld voor zakkenrollerij en een poging daartoe. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, maar de advocaat-generaal had een straf van tweeënzestig dagen geëist. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Het hof heeft daarbij in het bijzonder de keuze van de verdachte om kwetsbare slachtoffers te benaderen in de nacht meegewogen. De verdachte heeft blijk gegeven van geen respect voor de eigendomsrechten van anderen, wat bij de benadeelden hinder en gevoelens van onveiligheid kan veroorzaken. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften, waaronder artikelen 45, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal in mindering worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. Het arrest is uitgesproken op een openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mr. G.M. Boekhoudt, die buiten staat was om te ondertekenen.