ECLI:NL:GHAMS:2018:3132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
200.235.544/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], die in 2012 is geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige], die bij de moeder woont. De rechtbank Noord-Holland had op 22 december 2017 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van 12 maanden toegewezen op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is tegen deze beschikking in hoger beroep gegaan.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juli 2018 zijn de moeder, de vader, de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming verschenen. De moeder heeft gegriefd tegen de beschikking van de rechtbank en stelt dat de wettelijke gronden voor ondertoezichtstelling niet zijn voldaan. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport van 18 juni 2018 aangegeven dat er sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige], onder andere door opstandig gedrag na omgangsweekenden bij de vader en de onmogelijkheid van de ouders om overeenstemming te bereiken over de omgangsregeling.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de bedreigingen voor de ontwikkeling van [de minderjarige] niet zodanig ernstig zijn dat deze een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige] zich over het algemeen goed ontwikkelt en dat de zorgen van de Raad te algemeen zijn om een ernstige ontwikkelingsbedreiging aan te nemen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, waarbij het belang van de hulpverlening voor de ouders en [de minderjarige] werd benadrukt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.235.544/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/267508 / JU RK 17-2111
beschikking van de meervoudige kamer van 28 augustus 2018 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Weide te Alkmaar,
en
Raad voor de Kinderbescherming regio Noord-Holland, locatie Haarlem,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling de Jeugd-&Gezinsbeschermers (hierna te noemen: de GI);
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 22 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 16 maart 2018 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 22 december 2017.
2.2
De raad heeft op 5 juni 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI van 24 april 2018 met bijlagen, ingekomen op 25 april 2018;
- een faxbericht van de zijde van de raad van 4 juli 2018 met bijlage(n).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsvoogden;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.H.M. de Boer.

3.De feiten

3.1
Uit de in september 2013 verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna ook samen: de ouders) is [de minderjarige] [in] 2012 geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben niet samengewoond. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In het kader van een geschil tussen de ouders omtrent de zorgregeling heeft de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) bij tussenbeschikking van 2 augustus 2017 de raad verzocht een onderzoek te doen, waarbij tevens is verzocht een beschermingsonderzoek te doen. Daarbij heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld van een keer per twee weken van vrijdag uit school tot zaterdagmiddag.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] op verzoek van de raad met ingang van 22 december 2017 voor de duur van 12 maanden, tot 22 december 2018, onder toezicht gesteld van de GI.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De moeder heeft op meerdere punten gegriefd tegen de beschikking van de rechtbank, waarbij dat verzoek is toegewezen. De grieven zien onder meer op de procedure bij de rechtbank en het traject dat heeft geleid tot het verzoek tot ondertoezichtstelling. Daarnaast stelt de moeder dat ook niet is voldaan aan de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Voor zover sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, is deze niet ernstig genoeg en bovendien accepteert zij de noodzakelijke hulp, aldus -kort gezegd- de moeder.
5.2
De raad stelt dat aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan.
In zijn (laatste) rapport van 18 juni 2018 concludeert de raad dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] . Deze bedreiging bestaat volgens de raad uit:
-het feit dat [de minderjarige] opstandig gedrag vertoont na een omgangsweekend bij vader;
-het feit dat ouders geen overeenstemming kunnen bereiken over een omgangsregeling;
-het feit dat er een risico bestaat dat, bij voortduring van de gespannen situatie tussen [de minderjarige] en haar ouders, zulks in de toekomst leidt tot een verergering van haar opstandig gedrag;
-het feit dat ouders door hun verschillen van mening niet in staat zijn gezamenlijke beslissingen te nemen als het gaat om hulpverlening voor [de minderjarige] ;
-de omstandigheid dat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om onder eigen verantwoordelijkheid die bedreiging(en) weg te nemen en hulpverlening te accepteren.
De raad verzoekt daarom [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen. Er is enige tijd nodig om de situatie in kaart te brengen, om ouders zoveel mogelijk op één lijn te krijgen en vervolgens de juiste hulpverlening in te zetten, aldus de raad in het rapport.
In het verweerschrift en ter zitting in hoger beroep heeft de raad daarbij nog het volgende naar voren gebracht. [de minderjarige] groeit op in twee verschillende werelden, één bij de vader thuis en één bij de moeder thuis. [de minderjarige] zit klem tussen de beide ouders, hetgeen zich bijvoorbeeld uit in opstandig gedrag na de omgang. [de minderjarige] doet uitspraken die duiden op een loyaliteitsconflict, dat wordt veroorzaakt doordat zij niet ervaart dat zij het van de ene ouder bij de andere ouder fijn mag hebben. Desgevraagd heeft de raad ter zitting verklaard dat er ten aanzien van [de minderjarige] geen andere zorgsignalen zijn dan die in het rapport zijn opgenomen. Dat [de minderjarige] in twee werelden moet leven is echter wel belastend voor haar, mede gelet op haar persoonlijkheid. Alle zorgen samen maken dat [de minderjarige] zodanig wordt belast dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Omdat het ouders niet zelf lukt om tot goede oplossingen te komen en [de minderjarige] niet te belasten, is een onafhankelijke derde nodig om dat proces te begeleiden, aldus de raad.
5.3
De GI heeft verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ter zitting in hoger beroep heeft zij toegelicht dat uit het gedrag dat [de minderjarige] na de omgang met de vader vertoont, blijkt dat zij klem zit. Uit de door de gezinsvoogd (verder) uit te voeren observaties zal moeten blijken wat de redenen zijn voor het gedrag van [de minderjarige] : of het ligt aan de twee werelden waarin zij opgroeit of dat sprake is van loyaliteitsproblemen. De gezinsvoogd acht de opvoedingssituatie bij de moeder op zichzelf wel goed, maar (alle) kinderen die in een dergelijke situatie terecht komen -een verschillende opvoedstijl, wisselingen in de omgang- raken klem, aldus de GI. Ondanks dat de vader en de moeder niet hebben samengewoond, adviseert de GI een KIES-traject voor [de minderjarige] zodat zij kan leren met de situatie om te gaan.
5.4
Ook de vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Er is tussen partijen geen communicatie mogelijk en sinds de ondertoezichtstelling ontvangt de vader in ieder geval weer informatie over [de minderjarige] . Ouders zijn niet in staat zonder hulp van een derde de problemen op te lossen, aldus de vader.
5.5
Het hof overweegt als volgt.
5.6
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.7
Het toepassen van de maatregel van ondertoezichtstelling betekent een inmenging in het gezinsleven van ouder(s) en kind. Deze maatregel is slechts gerechtvaardigd indien zij berust op bovenstaande in de wet aangegeven gronden en dient ter bescherming van het belang van het kind. Met de moeder is het hof van oordeel dat de bedreigingen die in het raadsrapport zijn vermeld, ook met de nadere toelichting van de raad en de GI ter zitting in hoger beroep, niet zodanig ernstig zijn dat deze een ingrijpende maatregel als ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Daartoe is het volgende van belang.
5.8
Gebleken is dat [de minderjarige] last heeft van de spanningen die de omgang, waaronder inbegrepen de overdrachtsmomenten, met de vader met zich brengen. Zij laat daarbij weliswaar zorgelijk gedrag zien, maar -voor zover thans is gebleken- is dat echter niet erger of anders dan het gedrag van andere kinderen die zich in een vergelijkbare (moeilijke) situatie bevinden en waarbij eveneens loyaliteitsconflicten aan de orde (kunnen) zijn. Die enkele omstandigheid rechtvaardigt dan ook geen ondertoezichtstelling. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [de minderjarige] zich over het algemeen goed ontwikkelt. Van concrete signalen die tot het oordeel zouden moeten leiden dat [de minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd, is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken. De stelling van de raad in dit verband, dat een risico bestaat dat bij voortduring van de gespannen situatie tussen haar ouders het opstandig gedrag van [de minderjarige] kan verergeren, is onvoldoende concreet en te algemeen om een dergelijke ernstige ontwikkelingsbedreiging voor haar aan te nemen.
5.9
De bedreigingen zoals door de raad genoemd en ter zitting in hoger beroep verder toegelicht, hangen voornamelijk samen met het onvermogen van de ouders om de omgang op een voor [de minderjarige] juiste wijze vorm te geven. Dit blijkt overigens ook uit de procedure die tussen de ouders aanhangig is inzake de omgangsregeling en waarin de rechtbank de raad heeft verzocht een beschermingsonderzoek te doen. Uit dat onderzoek is het verzoek tot ondertoezichtstelling gevolgd. Zoals hiervoor overwogen, is het hof van oordeel dat niet aan de gronden voor ondertoezichtstelling is voldaan. Met de raad is het hof het echter wel eens dat de huidige situatie een belasting vormt voor [de minderjarige] . Het is dan ook aan de ouders om in het belang van [de minderjarige] - met inzet van hulpverlening- de omgang (en communicatie) op een zodanige wijze te laten verlopen dat [de minderjarige] daar minder door wordt belast. Gebleken is dat de moeder op dit punt al hulp heeft gezocht, onder meer via de Jeugd- en gezinscoach en dat deze inmiddels anderhalf jaar het gezin van de moeder ondersteunt. Het hof acht het van belang dat de hulpverlening wordt gecontinueerd en eveneens specifiek voor [de minderjarige] wordt ingezet. Voor zover de voor [de minderjarige] noodzakelijke hulp niet kon worden verleend omdat de vader als mede gezag dragende ouder daar tot nu toe zijn medewerking aan heeft onthouden, overweegt het hof dat er andere wegen openstaan dan de verstrekkende maatregel van ondertoezichtstelling om die medewerking en toestemming alsnog te verkrijgen.
5.1
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking dan ook vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog afwijzen. De overige grieven van de moeder behoeven hiermee geen verdere bespreking.
5.11
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (locatie Alkmaar) van 22 december 2017 en, opnieuw recht doende:
wijst af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier en is op 28 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.