ECLI:NL:GHAMS:2018:3128

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
200.228.542/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling tussen ouders na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader, die in Irak verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2017, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag alleen aan de moeder werd toegekend. De vader betoogt dat er wel degelijk contact is tussen hem en de minderjarige, en dat hij betrokken is bij de zorg voor het kind. De moeder daarentegen stelt dat de vader onbereikbaar is en dat er geen communicatie tussen hen plaatsvindt, wat het nemen van gezagsbeslissingen bemoeilijkt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in de procedure geadviseerd, maar kon geen duidelijk advies geven vanwege de verstoorde relatie tussen de ouders. Het hof heeft besloten om de Raad te verzoeken nader onderzoek te verrichten naar de situatie en de mogelijkheden voor contact tussen de ouders, alvorens een definitieve beslissing te nemen over het gezag. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 23 december 2018, met de opdracht aan de Raad om het hof tijdig te informeren over de resultaten van het onderzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.228.542/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/630846 / FA RK 17-4012
Beschikking van de meervoudige kamer van 28 augustus 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.R. Weegenaar te 's-Gravenhage,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. van der Wal te Amsterdam.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 22 november 2017 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 23 augustus 2017. Op 11 december 2017 is een aangepaste versie van het hoger beroepschrift bij het hof ingekomen.
2.2
De moeder heeft op 23 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader van 4 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 6 juli 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 10 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde dag.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voor de moeder is de heer Z. Karem opgetreden als tolk in de Koerdische taal (Soranî);
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.5
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

Partijen zijn [in] 2002 gehuwd te [plaats] , Irak. Het huwelijk is op 13 augustus 2014 ontbonden. Uit het huwelijk is [zoon] geboren [in] 2007 (hierna te noemen: [de minderjarige] ) te [geboorteplaats] . [de minderjarige] verblijft bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de moeder, het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] alleen aan de moeder toekomt.
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt, naar het hof begrijpt, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens in te gaan op de vraag of het gezamenlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] moet worden beëindigd en het gezag alleen aan de moeder dient toe te komen, ligt allereerst voor of de Nederlandse rechter bevoegd is om van deze zaak kennis te nemen.
5.2
Nu het gaat om een burgerlijke zaak betreffende de beperking van de ouderlijke verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II bis), is deze verordening van toepassing. Aangezien [de minderjarige] ten tijde van het indienen van het inleidend verzoek zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 Brussel II bis bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. Op grond van artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing.
5.3
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253n in verbinding met artikel 1:251a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter in geval van wijziging van omstandigheden op verzoek van de ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen en bepalen dat het gezag aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast.
5.4
De vader betoogt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van partijen heeft beëindigd en de moeder alleen met het gezag over [de minderjarige] heeft belast, en voert hiertoe het volgende aan. De vader verblijft sinds september 2016 in [plaats] , Irak, omdat hij in Nederland geen werk kon vinden en hem daar een goede baan werd aangeboden. Ook heeft hij in Irak de zorg voor zijn hoogbejaarde, zieke vader. De vader zal uiterlijk op 1 september 2018 terugkeren naar Nederland in verband met het eindigen van zijn recht op huisbewaring van zijn huurwoning in Nederland en ook om weer meer contact met [de minderjarige] te kunnen hebben.
Anders dan de moeder in eerste aanleg heeft gesteld en in de bestreden beschikking is opgenomen, is wel degelijk sprake van contact tussen de vader en [de minderjarige] . De vader is goed bereikbaar per telefoon en hij heeft [de minderjarige] ook een mobiele telefoon gegeven. Er is sprake van veelvuldig telefonisch contact tussen de vader en [de minderjarige] en zij hebben elkaar meer dan 600 (WhatsApp-)berichten gestuurd. Daarnaast heeft de vader [de minderjarige] tussen september 2016 en heden regelmatig in Nederland gezien. Hij heeft [de minderjarige] in november 2017 op school bezocht en is betrokken bij de ziekte van [de minderjarige] , hetgeen onder meer blijkt uit de overgelegde e-mailcorrespondentie tussen de vader en de artsen van [de minderjarige] . De vader betwist dat de moeder niet weet waar hij zich bevindt. Zijn contactgegevens zijn bij de moeder bekend. De vader heeft getracht contact met de moeder op te nemen, maar de moeder houdt ieder contact af. Ook is het de moeder die (samen met haar partner) probeert het contact tussen [de minderjarige] en de vader te verhinderen. Juist door het toekennen van eenhoofdig gezag aan de moeder zal een onwenselijke situatie ontstaan, aangezien het contact tussen de vader en [de minderjarige] nog meer zal worden gehinderd. [de minderjarige] heeft twee ouders nodig en de vader heeft recht op informatie over [de minderjarige] . Ook heeft hij er recht op om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over [de minderjarige] , aldus de vader.
5.5
Volgens de moeder is handhaving van het gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] , nu er geen communicatie tussen de ouders plaatsvindt en de vader in het buitenland verblijft. De vader heeft de moeder nooit zijn telefoonnummer of adres gegeven. Anders dan hij stelt, heeft de vader sinds zijn vertrek naar Irak ook nooit contact met de moeder opgenomen. Hij houdt zich onbereikbaar voor de moeder, waardoor zij belemmerd wordt bij het nemen van gezagsbeslissingen over [de minderjarige] . Zo heeft de moeder reeds problemen ondervonden bij het nemen van medische beslissingen over [de minderjarige] , het ondernemen van een buitenlandse reis met [de minderjarige] en het aanvragen van een nieuw paspoort voor [de minderjarige] . Het contact dat er in het verleden tussen de ouders was, leidde enkel tot ruzie. Niet te verwachten is dat de communicatie tussen de ouders op korte termijn zal verbeteren. De vader heeft een partner in Irak met wie hij een kind heeft gekregen. De moeder acht het ongeloofwaardig dat hij van plan is zonder hen naar Nederland terug te keren. Voorts betwist de moeder dat zij (samen met haar partner) het contact tussen de vader en [de minderjarige] afhoudt. Zij vindt het juist belangrijk dat de vader en [de minderjarige] contact met elkaar hebben, maar zij wil wel dat dit op verantwoorde wijze gebeurt en dat is volgens haar nu niet het geval. De vader belast [de minderjarige] met zaken die hem niet aangaan en ontkent het bestaan van zijn halfzusje (de dochter van de moeder en haar partner). Tot slot stelt de moeder dat zij bereid is de vader informatie over [de minderjarige] te verschaffen.
5.6
De raad heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat het uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag over een kind uitoefenen. Hiervoor is echter wel vereist dat informatie tussen de ouders wordt gedeeld. De vader en de moeder nemen hierin volgens de raad beiden niet hun verantwoordelijkheid. De raad heeft voorts verklaard niet over voldoende informatie te beschikken om een advies omtrent het voorliggende geschil te kunnen geven en heeft aangeboden een nader onderzoek te verrichten.
5.7
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verhouding tussen de ouders ernstig is verstoord. Zij hebben op dit moment geen enkel contact met elkaar en leggen over weer de oorzaak hiervan bij de ander. Hoewel de moeder heeft gesteld geen contactgegevens van de vader te hebben, heeft zij ter zitting in hoger beroep verklaard zijn facebook-gegevens te hebben. Bovendien heeft in elk geval [de minderjarige] een mobiel nummer van de vader, gelet op het WhatsApp-contact dat er tussen hen is. Daarnaast stelt de vader diverse pogingen te hebben ondernomen om contact met de moeder op te nemen, wat de moeder op haar beurt ontkent.
5.8
Mede gelet op het voorgaande acht het hof zich op dit moment onvoldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen over de invulling van het gezag over [de minderjarige] . Het hof zal de raad, conform het ter zitting gedane aanbod, verzoeken onderzoek te verrichten naar de vraag of eenhoofdig gezag, zoals door de moeder is verzocht, in het belang van [de minderjarige] is. Hierbij dient aandacht te worden besteed aan het contact tussen de ouders, met name aan wat de ouders in het verleden (tevergeefs) hebben ondernomen om contact met elkaar te zoeken en te onderhouden en aan de mogelijkheden die er thans zijn om contact en communicatie tussen de ouders tot stand te brengen en in stand te houden. Ook de stelling van de moeder dat de vader [de minderjarige] belast met volwassenenproblematiek dient te worden onderzocht.
De raad zal worden verzocht het hof schriftelijk omtrent de resultaten van het onderzoek te informeren. In afwachting hiervan zal iedere beslissing worden aangehouden.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
verzoekt de Raad onderzoek te verrichten zoals onder 5.8 omschreven en bij schriftelijk rapport advies uit te brengen;
houdt de behandeling van de zaak pro forma aan tot zondag 23 december 2018 met het verzoek aan de raad het hof uiterlijk tien dagen voor die datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van het onderzoek, dan wel de stand van zaken daarvan;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. T.A.M. Tijhuis en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 28 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken door mr. M.T. Hoogland.