Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- een bedrag van € 53.784,21 aan de man, te vermeerderen met de wettelijke rente en
- een bedrag van € 92,73 per maand aan de Rabobank, ter zake haar aandeel van € 40.000,- in de hypothecaire lening met nummer [2] , vanaf 1 maart 2016 tot het moment waarop het aandeel van de vrouw in de openstaande hypothecaire lening door haar is afgelost aan de Rabobank.
2.Feiten
verklaarden, (…) aan de bank hypotheken te verlenen tot de hierna te noemen bedragen op de hierna te noemen onderpanden, tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie vanhen, (…) zowel van hen samen als van ieder afzonderlijk,(…) te vorderen heeft of mocht hebben, uit hoofde vanverstrekte en/of alsnog te verstrekken geldleningen, verleende en/of alsnog te verlenen kredieten in rekening-courant, tegenwoordige en/of toekomstige borgstellingen, dan wel uit welken anderen hoofde ook.
(…)
. Tevens zal het pand aan het [adres 2] thans in eigendom bij [de man](hof: de man)
zijn eigendom blijven. De onroerende zaak gelegen aan de [adres 3] zal aan [de man] worden toegescheiden voor de gehele eigendom.
3.Beoordeling
“in die zin dat er (alleen) afspraken zijn gemaakt betreffende de parapluhypotheek bij de Rabobank”.Deze e-mail baat de man echter niet, nu gesteld noch gebleken is dat deze is geschreven met instemming van de vrouw. De man beroept zich voorts op confraternele correspondentie, waarvan de vrouw de inhoud betwist. De man stelt voorts dat hij op het moment van het sluiten van de overeenkomst geen advocaat had, doch hieruit kan het hof evenmin de door hem gestelde bedoeling van de overeenkomst afleiden. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat partijen hebben bedoeld met de overeenkomst een regeling af te spreken waarbij de financiële verwevenheid van partijen zou worden ontvlochten en die betrekking heeft op alle gezamenlijke schulden van partijen, althans dat de vrouw deze bedoeling redelijkerwijs mocht toekennen aan de overeenkomst.