In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de vordering van [appellant] tot betaling van een koopprijs voor een personenauto werd afgewezen op grond van verjaring. [appellant] had in 2006 een personenauto van het merk [merk] verkocht aan [geïntimeerde] en vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 19.000,--, vermeerderd met rente en kosten, omdat [geïntimeerde] slechts € 11.000,-- had betaald. De kantonrechter oordeelde dat het beroep van [geïntimeerde] op verjaring slaagde, wat door [appellant] werd bestreden in hoger beroep. Het hof overweegt dat deelbetalingen in het algemeen niet de erkenning van een hogere vordering inhouden, tenzij bijzondere omstandigheden zich voordoen. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat de verjaring is gestuit en dat de kantonrechter terecht de vordering van [appellant] heeft afgewezen. Ook de proceskostenveroordeling wordt door het hof bekrachtigd, omdat [appellant] in de procedure in eerste aanleg ongelijk heeft gekregen. Het hof bekrachtigt het vonnis en veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.