ECLI:NL:GHAMS:2018:3109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
200.219.525/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldige overdracht van vorderingen uit tandheelkundige behandelingen aan factoringmaatschappij

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de overdracht van vorderingen tot betaling voor tandheelkundige behandelingen aan een factoringmaatschappij, Famed B.V. Appellant, die tandheelkundige behandelingen heeft ondergaan, heeft de gefactureerde bedragen grotendeels onbetaald gelaten en betwist dat de vorderingen rechtsgeldig zijn overgedragen aan Famed. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat de vorderingen rechtsgeldig zijn overgedragen, wat appellant in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat de akte van cessie voldoet aan de vereisten van artikel 3:94 BW, omdat deze voldoende gegevens bevat om de vorderingen te identificeren. Daarnaast is het hof van mening dat de factoringovereenkomst tussen Beldent en Famed de overdracht van de vorderingen beoogde, ondanks de mogelijkheid van teruglevering. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij de vordering van Famed is toegewezen en de vordering van appellant is afgewezen. Appellant wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.219.525/01
zaaknummer rechtbank (Noord-Holland) : 5360362 \ CV EXPL 16-8189
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 augustus 2018
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
FAMED B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. van Dijk te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Van Dijk genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 4 juli 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, hierna ‘de kantonrechter’, van 17 mei 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen hem als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie, en Famed als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie.
Het hof heeft vervolgens bij arrest van 8 augustus 2017 een comparitie van partijen bevolen. Deze heeft plaatsgevonden op 17 november 2017. Van de desbetreffende zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tot de gedingstukken behoort.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, de vordering van Famed in conventie alsnog zal afwijzen en – uitvoerbaar bij voorraad – de vordering van [appellant] in reconventie alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
Famed heeft geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het bestreden vonnis zowel in conventie als in reconventie zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met inbegrip van nakosten.
Partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.5, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
[appellant] heeft op 6 en 20 november 2014 tandheelkundige behandelingen ondergaan, bestaande uit het plaatsen van kronen en het aanbrengen van een zogeheten frame-kunstgebit. Deze behandelingen zijn verricht door een tandarts verbonden aan BelDent B.V. te Heemskerk, hierna ‘Beldent’. Bij facturen van 20 november 2014 en 4 december 2014 heeft Famed vervolgens bedragen van respectievelijk € 1.725,33 en € 809,60 aan [appellant] in rekening gebracht voor de genoemde behandelingen. [appellant] heeft de gefactureerde bedragen, tezamen € 2.534,93, grotendeels onbetaald gelaten. Hij is een tussen hem en Famed overeengekomen betalingsregeling, ook na aanmaning, niet nagekomen.
3.2.
Beldent en Famed zijn medio 2011 een zogeheten factoringovereenkomst aangegaan. Hierbij zijn zij overeengekomen, samengevat en voor zover in dit geding van belang, dat Beldent vanaf 1 juli 2011 al haar vorderingen op natuurlijke personen en zorgverzekeraars, voor zover deze voortvloeien uit een tandheelkundige behandeling of verrichting, aan Famed zou verkopen en in eigendom zou overdragen, met inbegrip van het mogelijke debiteurenrisico. De factoringovereenkomst is oorspronkelijk aangegaan voor de duur van twaalf maanden en naderhand stilzwijgend verlengd, telkens voor de duur van een jaar.
3.3.
Onder verwijzing naar de hierboven genoemde overeenkomst hebben Beldent en Famed tezelfdertijd een onderhandse akte getiteld ‘akte van cessie en retrocessie’ opgemaakt. Artikel 1 van deze akte bepaalt dat Beldent aan Famed
‘cedeert alle (toekomstige) Vorderingen zoals gedefinieerd in de Factoringovereenkomst zoals deze onder andere blijken uit de relevante verwerkingsverslagen, betalingsspecificaties en periodieke meldingen, welke cessie Famed hierbij aanvaardt.’Beldent heeft de gegevens die betrekking hebben op de in de akte bedoelde vorderingen en de debiteuren daarvan, van tijd tot tijd digitaal aan Famed aangeleverd door middel van debiteurenlijsten waarin die gegevens in gestandaardiseerde vorm zijn vermeld. Dit heeft zij ook gedaan met betrekking tot haar vorderingen op [appellant] tot betaling voor de onder 3.1 genoemde tandheelkundige behandelingen.
3.4.
Tegen de achtergrond van de hierboven weergegeven, tussen partijen vaststaande feiten heeft Famed [appellant] in rechte betrokken en – in conventie – diens veroordeling gevorderd tot betaling aan haar van een bedrag van € 2.185,51, met wettelijke rente. [appellant] heeft betwist dat de vorderingen die Famed aldus wil innen, rechtsgeldig aan haar zijn overgedragen, gesteld dat hij de overeenkomst op grond waarvan de onder 3.1 genoemde behandelingen hebben plaatsgevonden, op goede gronden buitengerechtelijk heeft ontbonden en – in reconventie – de veroordeling van Famed gevorderd tot terugbetaling aan hem van € 775,33, met wettelijke rente.
3.5.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat Beldent de betrokken vorderingen rechtsgeldig aan Famed had overgedragen en dat [appellant] niet bevoegd was de overeenkomst tussen hem en Beldent te ontbinden. Daarop is de vordering van Famed toegewezen tot een hoofdsom van € 2.035,51 en is de vordering van [appellant] afgewezen. Tegen deze beslissingen en de overwegingen waarop zij berusten, richt zich het hoger beroep.
3.6.
Met zijn enige grief bestrijdt [appellant] dat Beldent de vorderingen tot betaling voor de onder 3.1 genoemde tandheelkundige behandelingen, welke vorderingen inzet zijn van dit geding, rechtsgeldig aan Famed heeft overgedragen. Hij voert daartoe aan, samengevat, (i) dat de vorderingen door de onder 3.3 aangehaalde akte niet voldoende zijn bepaald, in het bijzonder nu de rechtsverhouding waaruit zij voortvloeien, op het tijdstip van het opmaken van die akte nog niet bestond, en (ii) dat de onder 3.2 genoemde factoringovereenkomst de strekking mist de erin genoemde vorderingen in het vermogen van Famed te doen vallen, aangezien die overeenkomst in wezen strekt tot kredietverschaffing door Famed aan Beldent, bij wijze van bevoorschotting.
3.7.
Met betrekking tot punt (i) miskent [appellant] dat voor levering van een vordering door een daartoe bestemde akte als bedoeld in artikel 3:94, eerste lid, BW, op welke bepaling Famed zich beroept, gevolgd door mededeling daarvan aan de debiteur van de vordering, wat betreft de inhoud van de akte uitsluitend is vereist dat deze zodanige gegevens bevat dat aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat. De tot levering bestemde akte mag in dit verband ook verwijzen naar gegevens die na het opmaken van de akte door de schuldeiser van de vordering moeten worden aangeleverd, mits daaruit tezamen met het bepaalde in de akte blijkt op welke vordering de akte betrekking heeft. Voldoende, maar ook noodzakelijk is dat aldus kan worden vastgesteld welke vordering het betreft. De door artikel 3:94, eerste lid, BW voorgeschreven akte hoeft de betrokken vordering dus niet zelf individueel en uitputtend te omschrijven. Evenmin is bij levering volgens die wetsbepaling vereist dat het gaat om een vordering die voortvloeit uit een rechtsverhouding die op het tijdstip van het opmaken van de akte reeds bestaat. Hiervan uitgaande en mede in aanmerking genomen de door Beldent digitaal aan Famed aangeleverde gegevens ter zake, waarin de vorderingen op [appellant] numeriek en met vermelding van diens naam zijn aangeduid, zijn de vorderingen op [appellant] die Famed wil innen, bij de onder 3.3 aangehaalde akte in voldoende mate bepaald. Die akte voldoet dus aan het bepaalbaarheidsvereiste voor levering van de vorderingen.
3.8.
Met betrekking tot punt (ii) miskent [appellant] dat de factoringovereenkomst voorziet in verkoop en overdracht van de erin genoemde vorderingen aan Famed, tegen – naar tussen partijen niet in geschil is – betaling van een geldbedrag aan Beldent, en in overgang van het aan die vorderingen verbonden debiteurenrisico op Famed. De tussen Beldent en Famed opgemaakte ‘akte van cessie en retrocessie’ betreft enkel de uitvoering van de factoringovereenkomst voor zover het gaat om de levering van de vorderingen, en bepaalt daaromtrent niet iets anders. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat de factoringovereenkomst de strekking mist
– als bedoeld in artikel 3:84, derde lid, BW – de erin genoemde vorderingen, of in ieder geval de vorderingen van Beldent op [appellant] waar het in dit geding om gaat, in het vermogen van Famed te doen vallen. Anders dan [appellant] kennelijk wil betogen, brengt het feit dat de hiervoor genoemde akte voorziet in de teruglevering (‘retrocessie’) door Famed aan Beldent van overgedragen vorderingen die niet voldoen aan bepaalde, in de akte nader aangeduide, vereisten en het feit dat de betaling voor een vordering bij teruglevering daarvan wordt teruggedraaid, niet mee dat de factoringovereenkomst niet werkelijk ertoe strekt de erin genoemde vorderingen in het vermogen van Famed te doen vallen. Integendeel, de mogelijkheid van teruglevering veronderstelt juist dat een vermogensovergang heeft plaatsgevonden, terwijl uit niets blijkt dat Beldent en Famed daarbij iets anders voor ogen heeft gestaan. Ten slotte gaat de stelling van [appellant] dat in wezen sprake is van kredietverschaffing door Famed aan Beldent, voorbij aan de uitdrukkelijk overeengekomen verkoop en overdracht van vorderingen en overgang van debiteurenrisico, die alle wijzen op daadwerkelijke overdracht van de betrokken vorderingen aan Famed, ongeacht de mogelijke teruglevering daarvan op een later tijdstip.
3.9.
Buiten kijf staat dat Beldent bevoegd is geweest over de omstreden vorderingen te beschikken als bedoeld in artikel 3:84, eerste lid, BW en dat de levering daarvan aan Famed, aan [appellant] is meegedeeld als bedoeld in artikel 3:94, eerste lid, BW. In samenhang met het hierboven overwogene leidt dat tot het oordeel dat Beldent de vorderingen tot betaling voor de onder 3.1 genoemde tandheelkundige behandelingen rechtsgeldig aan Famed heeft overgedragen, zodat laatstgenoemde bevoegd is deze te innen. In hoger beroep heeft [appellant] geen klachten gericht tegen de verwerping bij het bestreden vonnis van stellingen en verweren zijnerzijds, erop neerkomend dat hij het door Famed gevorderde bedrag niet verschuldigd is – ook – om andere redenen dan hierboven besproken en dat Famed, op haar beurt, hem een bedrag dient terug te betalen als gevolg van de onder 3.4 genoemde buitengerechtelijke ontbinding. Die stellingen en verweren maken aldus geen deel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep en kunnen [appellant] alleen al hierom, ook thans, niet baten. Evenmin heeft [appellant] feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Zijn bewijsaanbod in de memorie van grieven wordt daarom, als niet ter zake dienend – en overigens ook als te vaag –, gepasseerd.
3.10.
De slotsom uit het bovenstaande is dat de grief faalt, dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden vonnis dus zal worden bekrachtigd, zowel in conventie als in reconventie gewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Famed begroot op € 716,- aan verschotten en € 1.518,- voor salaris advocaat en op € 205,- voor nasalaris van de advocaat, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris als niet binnen veertien dagen aan deze kostenveroordeling is voldaan en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, W.H.F.M. Cortenraad en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.