afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002996-17
datum uitspraak: 31 juli 2018
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 10 augustus 2017 in de strafzaak onder parketnummer
15-872031-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres],
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en
2 subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld en dit is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
1.hij op of omstreeks 31 oktober 2014 in de gemeente Oostzaan met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een winkel (bloemisterij) gelegen aan het Zuideinde aldaar heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 1.500 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan "[slachtoffer 1]" en/of [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 2] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 3] en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 4], (allen) werkzaam in genoemde winkel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte in die winkel een (knal)pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de hand heeft genomen en/of dit (knal)pistool, althans dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft gericht en/of gericht gehouden op genoemd(e) perso(o)n(en), in elk geval die perso(o)n(en) dat (knal)pistool, althans dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond en/of voorgehouden en/of met dit (knal)pistool, althans met dit op een vuurwapen gelijkend voorwerp, een schot heeft gelost;
3.hij op of omstreeks 18 oktober 2014 in de gemeente Oostzaan met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening bij een tankstation gelegen aan de [locatie] heeft weggenomen (ongeveer) 33,94 liter benzine, in elk geval een hoeveelheid benzine, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente Oostzaan (telkens) een persoon, genaamd [slachtoffer 6], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 7], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk voornoemde [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik maak jullie allebei af" en/of "Ik pak een mes en ik steek je neer" en/of "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik maak je dood" en/of "Ik sla je helemaal in elkaar", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
5.hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente Oostzaan (telkens) opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 6], en/of een persoon, genaamd [slachtoffer 7], in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling, heeft beledigend door hem/haar/hen de/het woord(en) toe te voegen: Kankerzwarte" en/of "Kankerneger", althans (telkens) (een) woord(en) van gelijke beledigende aard en/of strekking;
6.hij op of omstreeks 25 september 2015 in de gemeente Oostzaan door geweld of enige andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid een ambtenaar, [slachtoffer 8], brigadier van politie, werkzaam in de functie van wijkagent Oostzaan bij de Eenheid Noord-Holland heeft gedwongen tot het volvoeren van een ambtsverrichting of het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting, te weten het instellen van een onderzoek naar verdachte, door toen en daar die [slachtoffer 8] (dreigend) mede te delen: "Jij moet stoppen met dat onderzoek naar mij. Als jij dat niet doet, dan pak ik jou", althans woorden en/of zinnen van een dergelijke (dreigende) aard en/of strekking;
7.hij op of omstreeks 12 november 2015 in de gemeente Oostzaan een persoon, genaamd [slachtoffer 7], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 8], brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland, gezegd: "Luister, als ik nog een keer last heb van die zwarte kankerbuurman van mij (waarmee verdachte doelde op genoemde [slachtoffer 7]), dan snijd ik zijn strot van oor tot oor open, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
8.hij op of omstreeks 10 januari 2016 in de gemeente Oostzaan een persoon, genaamd [slachtoffer 9], hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 9] dreigend de woorden toegevoegd: "Kunnen jullie wel tegen iemand van 1 meter 60? Kankermongolen. Ik onthou jullie kankerkoppen. Ik pak jullie later nog wel een keer. Kankerlijers", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
9.hij op of omstreeks 10 januari 2016, omstreeks 01.41 uur, zijnde een tijdstip gelegen na zonsondergang en voor zonsopkomst, in de gemeente Oostzaan als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee heeft gereden over de Kolkweg, ter plaatse waar een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, met een snelheid van (ongeveer) 140 kilometer, althans met een snelheid die (veel) te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse en/of gekomen bij de kruising of splitsing van die weg met het Zuideinde, toen een (driekleurig) verkeerslicht rood licht straalde in zijn, verdachtes, rijrichting niet is gestopt en/of (vervolgens) zijn weg heeft vervolgd over het Zuideinde en (toen) de verlichting van de door hem, verdachte, bestuurde personenauto heeft gedoofd en/of (vervolgens) zonder richting aan te geven - rechtsaf - de Burgemeester Swartstraat is ingereden en/of (vervolgens) met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden over de Burgemeester Van Leeuwenstraat en/of de Burgemeester Teerstraat en/of de Kerkstraat en/of een of meer (ander(e)) weg(en) en/of (vervolgens) over het trottoir van de Burgemeester Swartstraat heeft gereden en/of (vervolgens) met (wederom) een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden over de Burgemeester Bratstraat en/of (vervolgens) op de Begoniastraat (wederom) een troitoir is opgereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsconstructie hanteert, nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep bekennende verklaringen heeft afgelegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe in de kern het volgende aangevoerd. Hoewel de verdachte niet betwist dat hij de ten laste gelegde woorden heeft gezegd en deze woorden als bedreigend kunnen worden opgevat, is sprake van een zogenoemde ‘indirecte bedreiging’. De verdachte heeft de woorden niet rechtstreeks tegen [slachtoffer 7] geuit, maar tegen de wijkagent [slachtoffer 8]. De verdachte heeft niet kunnen voorzien dat de bedreiging [slachtoffer 7] zou bereiken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
De bewoordingen die de verdachte heeft geuit en de omstandigheden waaronder hij dat heeft gedaan, te weten in verband met een langer lopend conflict met zijn buren [slachtoffer 7] en [slachtoffer 6], maken dat de door de verdachte geuite bedreiging in het algemeen de vrees kan opwekken dat de verdachte zijn bedreiging zou waarmaken.
De verdachte heeft de bedreiging geuit in verband met een langer lopend conflict met [slachtoffer 7] en zijn partner [slachtoffer 6], ten overstaan van de wijkagent [slachtoffer 8]. De wijkagent was op de hoogte van dit conflict en had eerder daarover contact gehad met zowel [slachtoffer 7] als de verdachte. Gelet op deze feiten en omstandigheden en gezien de ernst van de bedreiging, heeft de verdachte minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bedreiging die hij ten overstaan van de wijkagent heeft geuit ter kennis van de aangever [slachtoffer 7] zou komen.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 8
Verbalisant [slachtoffer 9] heeft op 10 januari 2016 in de nachtelijke uren geprobeerd om de verdachte na een achtervolging door Oostzaan in de achtertuin van een woning aan de Jacob Corneliszstraat aan te houden. De verdachte heeft daarbij geen gehoor gegeven aan de herhaalde opdracht van de verbalisant om zijn handen uit zijn zakken te halen. De verdachte kwam op verbalisant af en schreeuwde meermalen “Wat moet je dan pik. Kom dan”. De verdachte is op een gegeven moment de woning binnengegaan en kwam korte tijd later weer naar buiten, wederom met zijn handen verborgen. De verbalisant en zijn collega hebben de verdachte uiteindelijk samen aangehouden. Daarbij heeft de verdachte verbalisant [slachtoffer 9] bedreigd door naar hem de woorden te roepen: “Ik onthoud jullie kankerkoppen. Ik pak jullie later nog wel een keer.”
Bij [slachtoffer 9] was ambtshalve bekend dat de verdachte zich onberekenbaar kan gedragen en dat de verdachte te boek staat als vuurwapengevaarlijk en vaak een mes bij zich draagt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Onder deze omstandigheden konden de geuite woorden, die op zichzelf weinig specifiek zijn, bij verbalisant [slachtoffer 9] de redelijke vrees doen ontstaan dat hij minstgenomen door toedoen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Dit betekent dat het hof, met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsman, bedreiging met zware mishandeling bewezen acht.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.hij op 31 oktober 2014 in de gemeente Oostzaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een winkel (bloemisterij) gelegen aan het Zuideinde aldaar heeft weggenomen een geldbedrag van 1.500 euro, toebehorende aan "[slachtoffer 1]", welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, genaamd [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], allen werkzaam in genoemde winkel, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte in die winkel een knalpistool in de hand heeft genomen en dit heeft getoond en met dit knalpistool een schot heeft gelost;
3.hij op 18 oktober 2014 in de gemeente Oostzaan met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bij een tankstation gelegen aan de [locatie] heeft weggenomen 33,94 liter benzine, toebehorende aan [slachtoffer 5];
7.hij op 12 november 2015 in de gemeente Oostzaan een persoon, genaamd [slachtoffer 7], heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk tegen een persoon, genaamd [slachtoffer 8], brigadier van de politie Eenheid Noord-Holland, gezegd: "Luister, als ik nog een keer last heb van die zwarte kankerbuurman van mij (waarmee verdachte doelde op genoemde [slachtoffer 7]), dan snijd ik zijn strot van oor tot oor open;
8.
hij op 10 januari 2016 in de gemeente Oostzaan een persoon, genaamd [slachtoffer 9], hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Holland, heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 9] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik onthou jullie kankerkoppen. Ik pak jullie later nog wel een keer.";
9.hij op 10 januari 2016, omstreeks 01.41 uur, in de gemeente Oostzaan als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, daarmee heeft gereden over de Kolkweg, waar ter plaatse een maximum snelheid gold van 80 kilometer per uur, met een snelheid van ongeveer 140 kilometer, en gekomen bij de kruising van die weg met het Zuideinde, toen een driekleurig verkeerslicht rood licht straalde in zijn rijrichting, niet is gestopt en vervolgens zijn weg heeft vervolgd over het Zuideinde en toen de verlichting van de door hem bestuurde personenauto heeft gedoofd en vervolgens zonder richting aan te geven rechtsaf de Burgemeester Swartstraat is ingereden en vervolgens met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden over de Burgemeester Van Leeuwenstraat, de Burgemeester Teerstraat en de Kerkstraat en vervolgens over het trottoir van de Burgemeester Swartstraat heeft gereden en vervolgens met wederom een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse heeft gereden over de Burgemeester Bratstraat en op de Begoniastraat een trottoir is opgereden, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt.
Hetgeen onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd, en bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
door bedreiging met geweld een ambtenaar dwingen tot het nalaten van een rechtmatige ambtsverrichting.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het onder 8 bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met zware mishandeling.
Het onder 9 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van het voorarrest.
Voor het in eerste aanleg onder 9 bewezen verklaarde is de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde heeft zij gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 8 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht als uitgangspunt te nemen de straf die in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) is vastgelegd bij “
Art. 310-317 Sr Overval winkel, licht geweld/bedreiging”. Daarnaast heeft hij bepleit rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, het tijdsverloop sinds de ten laste gelegde feiten en de oprechte houding van de verdachte.
Hij heeft bepleit de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een locatieverbod bij de bloemisterij, een controle op alcohol- en drugsgebruik, toeleiding tot een opleiding en hulp bij huisvesting.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Daarbij is in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een bloemisterij. Hij is rond sluitingstijd de winkel binnen gelopen, heeft met een knalpistool medewerksters bedreigd en een schot gelost. Vervolgens is hij op de toonbank gesprongen, heeft een greep in de kassalade gedaan en een geldbedrag van € 1.500 weggenomen. Daarna is hij met hoge snelheid in een auto weggereden. De verdachte heeft, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft beaamd, zich bij de overval enkel laten leiden door geldzucht om zijn alcohol- en drugsverslaving te bekostigen.
Uit de slachtofferverklaringen die ter terechtzitting in hoger beroep zijn voorgedragen blijkt dat de slachtoffers sinds de overval nog altijd kampen met gevoelens van angst en onveiligheid. Met name als het in de winter weer eerder donker wordt, zijn zij op hun werkplek, maar ook op andere openbare plekken extra alert. Wat de verdachte door zijn handelen heeft aangericht, beïnvloedt hun leven nog dagelijks. Bovendien brengen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte zich meermalen zeer agressief gedragen.
Hij heeft zijn buren ernstig bedreigd en beledigd. Zij hebben de bedreigingen van de verdachte als angstaanjagend ervaren en hadden het gevoel dat de verdachte hun daadwerkelijk iets aan wilde doen.
Zij voelden zich bovendien door de beledigingen ernstig aangetast in hun eer en goede naam.
Ook een opsporingsambtenaar die de verdachte na een wilde achtervolging wilde aanhouden is door de verdachte bedreigd, hetgeen beangstigend moet zijn geweest.
De verdachte heeft ook met bedreiging van geweld getracht een verbalisant te beletten zijn taak uit te oefenen. Dit getuigt van onbeheerst gedrag en gebrek aan respect voor het openbaar gezag. De verdachte heeft het gezag van de verbalisant daarmee ondermijnd.
Ten slotte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid benzine, toebehorende aan een tankstation en gevaarzetting op de weg door zich als een wegpiraat te gedragen. Het is een wonder dat door die gevaarzetting geen slachtoffers zijn gevallen.
De bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstig, de overval op de bloemisterij in het bijzonder, en het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het hof heeft bij de op te leggen straf als uitgangspunt genomen de straf die pleegt te worden opgelegd bij een overval met “ander geweld” dan “licht geweld/bedreiging”. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren geïndiceerd wordt geacht.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat bij de onderhavige overval sprake is geweest van “ander geweld” dan “licht geweld/bedreiging”, omdat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een knalpistool, daarmee daadwerkelijk een schot heeft gelost terwijl de slachtoffers niet wisten dat het wapen niet echt was.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juli 2018 is hij eerder meermalen ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in het nadeel van de verdachte.
Het hof acht de door de raadsman bepleite straf niet passend omdat deze geen recht doet aan de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals ter zitting toegelicht, leggen daar tegenover te weinig gewicht in de schaal.
Wel ziet het hof aanleiding een groot deel van de overwogen gevangenisstraf op te leggen in de voorwaardelijke vorm, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen en hem te ondersteunen in zijn voornemen zijn leven een positieve wending te geven.
Ook wordt in matigende zin rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de bewezen verklaarde feiten en met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden voor het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde.
Tenslotte is het hof van oordeel dat de verdachte voor de onder 9 bewezen verklaarde overtreding de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen moet worden ontzegd voor de duur van 8 maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 2.220,77, bestaande uit € 20,77 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen tot € 800. Hij heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids, waarin volgens hem sprake was van een soortgelijke situatie als in de onderhavige zaak en waarin bedragen van € 750 en € 800 zijn toegewezen.
Indien het hof het gevorderde bedrag aan immateriële schade geheel toewijst, heeft de raadsman verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat dit betekent dat de verdachte een dergelijk bedrag binnen een korte termijn moet voldoen, hetgeen voor hem niet mogelijk is.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 2.220,77, bestaande uit € 20,77 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, gelet op het navolgende.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is niet betwist en zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof is van oordeel dat de vordering ter zake van de immateriële schade zich op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van een bedrag van € 2.200. Hierbij is in het bijzonder gelet op de fysieke en psychische gevolgen bij de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof acht de twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids waarnaar de raadsman heeft verwezen van een wezenlijk andere aard dan de onderhavige zaak, nu de verdachte de benadeelde partij niet alleen met het knalpistool heeft bedreigd, maar ook daadwerkelijk een schot heeft gelost.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende ten grondslag is gelegd aan het verzoek de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 2.251,57, bestaande uit € 51,57 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen tot € 800. Hij heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids, waarin volgens hem sprake was van een soortgelijke situatie als in de onderhavige zaak en waarin bedragen van € 750 en € 800 zijn toegewezen.
Indien het hof het gevorderde bedrag aan immateriële schade geheel toewijst, heeft de raadsman verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat dit zou betekent dat de verdachte een dergelijk bedrag binnen een korte termijn moet voldoen, hetgeen hem niet mogelijk is.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 2.251,57, bestaande uit € 51,57 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, gelet op het navolgende.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is niet betwist en zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof is van oordeel dat de vordering ter zake van de immateriële schade zich op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van een bedrag van € 2.200. Hierbij is in het bijzonder gelet op de fysieke en psychische gevolgen bij de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof acht de twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids waarnaar de raadsman heeft verwezen van een wezenlijk andere aard dan de onderhavige zaak, nu de verdachte de benadeelde partij niet alleen met het knalpistool heeft bedreigd, maar ook daadwerkelijk een schot heeft gelost.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende ten grondslag is gelegd aan het verzoek de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 1)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 2.212,88, bestaande uit € 12,88 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De benadeelde partij heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en vermeerdering van het bedrag met de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de raadsman verzocht het bedrag te matigen tot € 800. Hij heeft daarbij verwezen naar twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids, waarin volgens hem sprake was van een soortgelijke situatie als in de onderhavige zaak en waarin bedragen van € 750 en
€ 800 zijn toegewezen.
Indien het hof het gevorderde bedrag aan immateriële schade geheel toewijst, heeft de raadsman verzocht niet de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, omdat dit zou betekent dat de verdachte een dergelijk bedrag in een korte termijn moet voldoen en dat voor hem niet mogelijk is.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 2.212,88, bestaande uit € 12,88 aan materiële schade en € 2.200 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, gelet op het navolgende.
Het gevorderde bedrag aan materiële schade is niet betwist en zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof is van oordeel dat de vordering ter zake van de immateriële schade zich op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid leent voor toewijzing van een bedrag van € 2.200. Hierbij is in het bijzonder gelet op de fysieke en psychische gevolgen bij de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het hof acht de twee uitspraken in de ANWB Smartengeldgids waarnaar de raadsman heeft verwezen van een wezenlijk andere aard dan de onderhavige zaak, nu de verdachte de benadeelde partij niet alleen met het knalpistool heeft bedreigd, maar ook daadwerkelijk een schot heeft gelost.
Het hof zal het toe te wijzen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente.
Het hof zal de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, op de hierna te noemen wijze. Het hof is van oordeel dat er onvoldoende ten grondslag is gelegd aan het verzoek de schadevergoedingsmaatregel niet op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 62, 63, 179, 266, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen
bewezendat de verdachte het onder
1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het onder 9 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.220,77 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 20,77 (twintig euro en zevenenzeventig cent) aan materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.220,77 (tweeduizend tweehonderdtwintig euro en zevenenzeventig cent) bestaande uit € 20,77 (twintig euro en zevenenzeventig cent) materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
31 oktober 2014.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.251,57 (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 51,57 (eenenvijftig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.251,57 (tweeduizend tweehonderdeenenvijftig euro en zevenenvijftig cent) bestaande uit € 51,57 (eenenvijftig euro en zevenenvijftig cent) aan materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
31 oktober 2014.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.212,88 (tweeduizend tweehonderdtwaalf euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 12,88 (twaalf euro en achtentachtig cent) aan materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.212,88 (tweeduizend tweehonderdtwaalf euro en achtentachtig cent) bestaande uit € 12,88 (twaalf euro en achtentachtig cent) aan materiële schade en € 2.200 (tweeduizend tweehonderd euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
32 (tweeëndertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
31 oktober 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. C.N. Dalebout en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2018.