ECLI:NL:GHAMS:2018:3083

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
23-001237-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling van levensgezel met letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel, waarbij hij haar op 10 maart 2017 in Amsterdam zou hebben mishandeld door haar te duwen en/of te slaan. De politierechter had een taakstraf opgelegd, maar de verdachte ging in hoger beroep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 17 juli 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen en dat het letsel van de vrouw niet overeenkwam met de tenlastelegging. De verdachte ontkende de mishandeling en de vrouw verklaarde dat zij tegen een deur was gelopen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de mishandeling, onder andere op basis van getuigenverklaringen en de verwondingen van de vrouw. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001237-17
datum uitspraak: 31 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 10 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer
13-047406-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] 1991,
BRP-adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en/of een of meerdere malen tegen het hoofd, althans het lichaam, te slaan en/of te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bespreking bewijsverweer

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe kort gezegd aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het duwen, slaan of stompen van [slachtoffer] . De verdachte heeft steeds ontkend zijn vriendin, [slachtoffer] , te hebben mishandeld en [slachtoffer] heeft verklaard dat zij met haar hoofd tegen een deur(post) is gelopen. Het duwen, slaan of stompen volgt evenmin uit het letsel, de verklaring van de getuige [getuige 1] of uit de ravage in de kamer. Indien wordt uitgegaan van het aan de haren trekken van [slachtoffer] is daarvoor ook onvoldoende bewijs, terwijl dit bovendien niet ten laste is gelegd.
De conclusie die de deskundige in het forensisch geneeskundig deskundigenrapport van 19 april 2018 heeft getrokken sluit bovendien naadloos aan bij het standpunt van de verdachte en [slachtoffer] , namelijk dat het letsel is ontstaan door het lopen tegen een deur(post), aldus de raadsvrouw.
Indien het hof de verdachte niet vrijspreekt, heeft de raadsvrouw verzocht [slachtoffer] nogmaals te (doen) horen, dan wel een forensisch geneeskundig deskundigenrapport op te laten maken, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kleurenfoto’s in het dossier.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij op 10 maart 2017 herrie hoorde. Zij hoorde een man constant schreeuwen “
I hate you” en zij hoorde een vrouw onder meer herhaaldelijk “
Stop hitting me” schreeuwen. Op het moment dat de verbalisanten ter plaatse kwamen nam één van hen waar dat het hoofd van [slachtoffer] onder het bloed zat, dat er bloed in haar nek liep, bloed in haar mond zat en bloed uit haar neus kwam. Zowel [slachtoffer] als de verdachte heeft verklaard dat zij ruzie hadden gehad. Ook heeft [slachtoffer] toen tegen deze verbalisant verklaard: “Ik snap dat hij dit gedaan heeft. Het was allemaal mijn schuld”.
Anders dan de raadsvrouw, is het hof op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld, en wel door haar meermalen te slaan zoals volgt uit de door de getuige gehoorde woorden “Stop hitting me”, in combinatie met de waargenomen verwondingen. Het letsel van [slachtoffer] past niet bij het alternatieve scenario dat [slachtoffer] tegen een deur(post) zou zijn gelopen. Niet alleen het hoofd en de nek van [slachtoffer] zaten onder het bloed, welk bloed vanaf de behaarde hoofdhuid, boven het oor van [slachtoffer] vandaan kwam, ook zat er bloed in haar mond en kwam er bloed uit haar neus.
Het forensisch geneeskundig rapport van 19 april 2018 brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu dat rapport slechts uit gaat van de hypotheses dat [slachtoffer] aan het haar getrokken is, dan wel dat zij tegen een deurpost aan is gelopen. Op de hypothese dat [slachtoffer] meermalen door de verdachte zou zijn geslagen wordt in het geheel niet ingegaan.
Het voorwaardelijk verzoek tot het (doen) horen van [slachtoffer] wordt afgewezen, nu het hof de noodzaak daartoe niet aanwezig acht. [slachtoffer] is reeds ter terechtzitting in eerste aanleg in het bijzijn van de verdediging als getuige gehoord en de raadsvrouw heeft niets ter onderbouwing van het verzoek naar voren gebracht dat tot een hernieuwd verhoor zou nopen.
Ook de noodzaak tot het benoemen van een deskundige om een forensisch geneeskundig rapport te laten opmaken is niet gebleken, mede gelet op hetgeen aan dat verzoek door de raadsvrouw ten grondslag is gelegd.

Partiële vrijspraak

Het hof is van oordeel dat, nu uit het dossier is gebleken dat de verdachte en [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde officieel pas drie dagen een relatie hadden, niet kan worden bewezen dat zij op dat moment een zodanig nauwe persoonlijke betrekking hadden dat deze kan worden vergeleken met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Dat betekent dat hun verhouding niet van dien aard was dat [slachtoffer] op dat moment kon worden aangemerkt als levensgezel van de verdachte (hetgeen onverlet laat dat zij inmiddels wellicht wel als de levensgezel van de verdachte zou kunnen worden aangemerkt). De verdachte zal daarom van die strafverzwarende omstandigheid worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 maart 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2017051140-4 van 10 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 3-5).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 10 maart 2017 kregen wij via de telefoon een melding binnen van mogelijk huiselijk geweld op de [adres 2] in Amsterdam. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat er een man uit de woning kwam. Deze man bleek later te zijn: [verdachte] . Ik, [verbalisant 1] , ben de woning ingelopen. Ik zag dat het hoofd van [slachtoffer] onder het bloed zat. Ik zag dat er bloed in haar nek liep. Ik zag dat dit bloed helderrood was. Ik zag dat haar handen ook helemaal onder het bloed zaten.
Ik, [verbalisant 1] , hoorde [slachtoffer] zeggen: “ik heb ruzie gehad met mijn vriend”.
Ik, [verbalisant 1] , heb op verzoek van [slachtoffer] gekeken naar haar hoofd. Ik kon niet
vinden waar het bloed precies vandaan kwam. Ik zag dat er een plek was waar bloed
vandaan stroomde maar zag geen gat of snee in haar hoofd. In de slaapkamer van
[slachtoffer] zag ik een enorme chaos. Ik zag dat het bed kapot was. Ik zag dat de
volledige lattenbodem van het bed door midden was en onder het bed lag. Ik zag dat er
twee spiegels in de kamer stonden die allebei gebroken waren.
Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: ‘Ik snap dat hij dit gedaan heeft. Het was allemaal
mijn schuld. Mijn vriend was boos. Ik ga geen aangifte doen.’
Ik zag dat [slachtoffer] bloed in haar mond had. Ik zag ook dat er bloed uit haar
neus kwam. Ik zag dat [slachtoffer] aan het huilen was. Ik zag dat [slachtoffer] behoorlijk in
paniek was.
Ik, [verbalisant 2] , ben buiten bij [verdachte] blijven staan. Ik hoorde [verdachte] in de Engelse taal zeggen: “we hebben gewoon een beetje ruzie gehad”.
Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2017051140-5 van 10 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 19-20).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van voornoemde verbalisant:
Op 10 maart 2017 hoorde ik op de locatie [locatie] getuige [getuige 2]
, geboren op [geboortedatum 2] 1957 te [geboorteplaats 2] . [getuige 2]
verklaarde: “Ik heb gehoord dat er herrie was toen ik de straat in kwam lopen.
Heel hard. Ik hoorde een man in het Engels schreeuwen:
I hate you. Dit
herhaalde hij constant. Ik hoorde een vrouw schreeuwen “
Don’t hit me. Stop hitting me. Please don’t hit me”. Dit hoorde ik constant. Ook hoorde ik een hoop herrie. Ik
hoorde net een soort glas dat gebroken werd.”
De
eigen waarneming van het hofgedaan ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juli 2018.
Het hof neemt op de foto op pagina 8 in het dossier een rode vloeistof waar, gelijkend op bloed, op de behaarde hoofdhuid, bovenop het hoofd, boven het oor van [slachtoffer] .
Het hof neemt op de foto op pagina 10 van het dossier een rode vloeistof waar, gelijkend op bloed, op de behaarde hoofdhuid, bovenop het hoofd van [slachtoffer] .

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer meermalen te slaan. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij een ruzie met geweld heeft willen oplossen en daarbij een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juli 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld, hetgeen in zijn voordeel weegt.
Het hof heeft gelet op de straf die pleegt te worden opgelegd in soortgelijke zaken. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin is voor een klap of schop zonder letsel een geldboete van € 500,- als oriëntatiepunt opgenomen en voor een mishandeling met enig letsel een geldboete van € 750,-. Het hof acht, mede gelet op de partiële vrijspraak, alles afwegende, een geldboete ter hoogte van € 500,- passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,- (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. W.M.C. Tilleman en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Lutje Wagelaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 juli 2018.
[...]