ECLI:NL:GHAMS:2018:3054

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
23-000297-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake poging tot verkrachting met verwerping van vrijspraakverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is veroordeeld voor poging tot verkrachting, gepleegd op 25 september 2014 te Amsterdam. De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte haar in zijn woning heeft geduwd en haar hand tussen haar benen heeft geschoven, terwijl hij bedreigende woorden uitsprak. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een hogere straf opgelegd dan door de advocaat-generaal was gevorderd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de aangeefster, evenals met het tijdsverloop sinds het delict.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000297-17
datum uitspraak: 14 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 januari 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-659454-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primairhij op of omstreeks 25 september 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of met een (andere) feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen bestaande of mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zijn hand onverhoeds en gewelddadig tussen de benen en/of (over de kleding heen) naar/tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft bewogen en/of de handen en/of de polsen van die [slachtoffer] (boven haar hoofd) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of zichzelf tegen die [slachtoffer] heeft aangeduwd (terwijl die [slachtoffer] tegen een muur en/of een bank stond) en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen tegen de (rechter)wang, althans het hoofd heeft geslagen en/of tegen die [slachtoffer] (bedreigend) de woorden "Okay, we're ganna fuck!" en/of "I'm gonna fuck you now" en/of "I'm gonna fuck you', You are a slut! I deserve this! I need this", althans woorden van dergelijke bedreigende aard en/of strekking heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiairhij op of omstreeks 25 september 2014 te Amsterdam [slachtoffer] door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, door toen aldaar zijn hand onverhoeds en gewelddadig tussen de benen en/of (over de kleding heen) naar/tegen de vagina van die [slachtoffer] te bewegen en/of de handen en/of polsen van die [slachtoffer] (boven haar hoofd) vast te pakken en/of vast te houden en/of zichzelf tegen die [slachtoffer] aan te duwen (terwijl die [slachtoffer] tegen een muur en/of een bank stond) en/of die [slachtoffer] een of meerdere malen tegen de (rechter)wang, althans het hoofd te slaan en/of tegen die [slachtoffer] (bedreigend) de woorden "Okay, we're ganna fuck!" en/of "I'm gonna fuck you now" en/of "I'm gonna fuck you', You are a slut! I deserve this! I need this", althans woorden van dergelijke bedreigende aard en/of strekking te uiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen en omdat het hof tot een andere straf komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 25 september 2014 te Amsterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zijn hand onverhoeds en gewelddadig tussen de benen en over de kleding heen tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft bewogen en de handen van die [slachtoffer] boven haar hoofd heeft vastgepakt en vastgehouden en zichzelf tegen die [slachtoffer] heeft aangeduwd terwijl die [slachtoffer] tegen een muurstond en die [slachtoffer] tegen de rechterwang heeft geslagen en tegen die [slachtoffer] bedreigend de woorden "Okay, we're gonna fuck!" en "I'm gonna fuck you', You are a slut! I deserve this! I need this", heeft geuit, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd.
De verklaringen van de aangeefster zijn onbetrouwbaar en vormen geen deugdelijke grondslag voor een bewezenverklaring omdat deze op punten aantoonbaar onjuist zijn en ook te inconsistent. Daarnaast is er geen steunbewijs. De verwondingen kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Niet is gezegd dat deze door toedoen van de verdachte zijn opgelopen en dat geldt ook voor de emoties van de aangeefster nadat zij uit de woning vertrok. Ook kan het gedrag van de verdachte toen de politie bij hem aan de deur kwam niet dienen als een aanwijzing dat hij schuldig is.
Bovendien is het alternatieve scenario van de verdachte, dat hij alleen heeft geprobeerd de aangeefster te omhelzen als uiting van dankbaarheid, waarna zij agressief werd, niet onaannemelijk, te meer nu ook de mogelijkheid bestaat dat de aangeefster eerder die avond een vervelende ervaring met een andere man heeft gehad en als gevolg van overmatig drankgebruik deze herinnering heeft geprojecteerd op de verdachte.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt hieromtrent als volgt.
Oordeel hof betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Het hof zal uitgaan van de verklaringen van de aangeefster onmiddellijk ná het incident, toen de herinneringen aan hetgeen was voorgevallen nog vers waren en acht deze verklaringen – anders dan de raadsvrouw – betrouwbaar. Deze en de overige verklaringen van de aangeefster zijn in hoofdlijnen wat betreft hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, consistent en gedetailleerd. Bovendien vinden de voor de bewezen verklaring te bezigen verklaringen van de aangeefster op relevante onderdelen (ook waar die niet direct zien op het ten laste gelegde, maar ook op de door de aangeefster geschetste context daarvan) verankering in de verklaring van de verdachte, de verklaring van de getuige [getuige] , in onderzoeksbevindingen van de politie en in de waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep.
Dit blijkt onder meer uit het navolgende.
De aangeefster heeft op 25 september 2015 tegen de verbalisanten, opgenomen in het proces-verbaal van aangifte en in het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , onder meer verklaard:
Zij is met de verdachte naar zijn huis meegegaan.
Zij is samen met de verdachte in de woning van de verdachte geweest.
Zij had lichamelijk letsel door de worsteling met de verdachte, te weten een schram boven haar rechterwenkbrauw en een soort bijtteken op haar linkerpols.
Zij heeft de verdachte geduwd en gekrabd.
De deur van de woning van de verdachte was dicht maar niet op slot.
Zij is uit de woning van de verdachte de trap af naar buiten gerend.
Zij was compleet hysterisch.
Voornoemde verklaringen van aangeefster vinden steun in de volgende bewijsmiddelen. De cijfers tussen haakjes verwijzen telkens naar de hiervoor genummerde onderdelen van de verklaring van aangeefster van 25 september 2015.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 31 juli 2018 verklaard:
  • Hij is met de aangeefster naar zijn huis gegaan. (1)
  • Hij is samen met de aangeefster in zijn woning geweest. (2)
  • De aangeefster heeft hem gekrabd in zijn gezicht, op zijn borst en zijn nek. (5)
  • Hij had lichamelijk letsel, te weten krassen in zijn nek en op zijn borst. (5)
  • De deur van zijn woning was niet op slot. (6)
  • De aangeefster is uit de woning gerend. (7)
  • De aangeefster was hysterisch. (8)
In het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2014 heeft getuige [getuige] tegen de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] verklaard:
  • Hij zag de aangeefster vanaf een trap naar beneden de straat op rennen. (7)
  • Hij zag dat de aangeefster helemaal in paniek was. (8)
In het proces-verbaal van aangifte van 25 september 2014 hebben de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] gerelateerd:
- Zij zagen een blauwe plek op de pols van de aangeefster, die lijkt op een bijtwond, maar het zou ook kunnen komen van het vastpakken van de arm van aangeefster door de verdachte. (4)
In het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2014 hebben de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gerelateerd:
- Zij zagen dat de aangeefster zwaar in tranen was, hyperventileerde en overstuur overkwam. (8)
In het proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2014 hebben de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] het volgende gerelateerd:
  • Verbalisant [verbalisant 4] zag dat de aangeefster hevig geëmotioneerd was. Hij zag dat zij aan het huilen was. Hij zag dat zij in paniek was en nauwelijks aanspreekbaar was. (8)
  • Zij zijn naar het [adres 1] gegaan. Verbalisant [verbalisant 4] zag op het platte dak achter die woning de verdachte zitten, die zich probeerde te verschuilen achter een aldaar gevestigde airco unit. (1)
  • Zij zagen dat de verdachte op zijn linkerwang een verse wond had zitten en in zijn nek meerdere rode striemen dan wel krassen had zitten. Zij zagen dat deze krassen nog felrood van kleur waren, wat er op duidde dat de krassen recent waren aangebracht. (5).
Uit de waarneming van het hof van de foto’s op pagina 33 van het procesdossier ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018 blijkt:
  • Bij de verdachte zijn rode verkleuringen op de bovenkant van zijn borst te zien, die lijken op strepen. Een aantal striemen lopen door tot in het nekgedeelte van de verdachte. (5)
  • Bij de verdachte is op zijn linkerwang een verwonding te zien. (5)
Uit de waarneming van het hof van de foto’s op de pagina’s volgend op pagina 52 van het procesdossier (de verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de persoon op deze foto’s herkent als de aangeefster) ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018 blijkt:
  • Bij de aangeefster boven haar rechteroog is een verkleuring te zien. Het lijkt alsof het een bult is. Bovenaan de bult is een extra verkleuring te zien tussen de bult en de rest van de huid.(4)
  • Bij een lichaamsdeel dat lijkt op een arm is een verkleuring te zien die lijkt op een roodachtige verwonding in een soort driehoeksvorm. Het zijn drie afzonderlijke verkleuringen vlak naast elkaar. (4)
Uit het voorgaande blijkt dat de verklaring van de aangeefster op de relevante onderdelen verankering vindt in de andere bewijsmiddelen.
Het bewijsminimum
De rechter kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend aannemen op de verklaringen van één getuige, op grond van het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van de omstandigheden van het concrete geval.
Het hof heeft hiervoor uiteengezet dat de voor de bewijsbeslissing te bezigen verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn.
Anders dan de raadsvrouw is het hof voorts van oordeel dat deze verklaringen op voor de tenlastelegging relevante onderdelen kwantitatief en kwalitatief in voldoende mate worden ondersteund door de andere bewijsmiddelen als hieronder weer gegeven.
In dit verband hecht het hof in het bijzonder betekenis aan de door de verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] waargenomen kwetsuur aan de pols van de aangeefster. Deze verwonding past bij de lezing van de aangeefster met betrekking tot het hardhandig vasthouden van haar handen/polsen en is minder aannemelijk in de lezing van de verdachte dat hij haar uit dankbaarheid voor het thuisbrengen slechts wilde omhelzen.
Conclusie
Gelet op de verklaringen van de aangeefster, gezien in onderling verband en samenhang met de overige bewijsmiddelen, acht het hof het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hieruit vloeit, zoals hiervoor overwogen, voort dat het hof geen geloof hecht aan de alternatieve verklaring van de verdachte dat zijn fysieke handelen slechts beperkt was tot een omhelzing om de aangeefster te bedanken. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat er die avond sprake is geweest van een eerder incident met een andere persoon die door de aangeefster met de verdachte zou zijn verward.
De bewezenverklaarde handelingen van de verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm als begin van uitvoering van het misdrijf van verkrachting worden aangemerkt. Daarbij duiden de door de verdachte gebezigde woorden “We’re gonna fuck”, “I’m gonna fuck you now” naar algemeen spraakgebruik op de intentie tot geslachtsgemeenschap met penetratie. Uitsluitend omdat de aangeefster zich van de greep van de verdachte heeft kunnen losmaken en uit de woning is kunnen vluchten, heeft de verdachte de door hem beoogde verkrachting niet kunnen voltooien. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van een poging tot verkrachting.

Bewijsmiddelen

1. Een
proces-verbaal informatief gesprek zedenmet nummer PL1300-2014234778-7 van 25 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 8] [doorgenummerde pagina’s 10-13].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 september 2015 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer] :
Hij sloot de deur en werd opeens erg gewelddadig. Ik stond in de woonkamer en hij sloeg me en zei “I’m gonna fuck you now”. Het was erg plotseling. Hij hield mijn polsen boven mijn hoofd vast en duwde me tegen de muur aan. Hij ging met zijn handen over mijn broek en tussen mijn benen. Hij zei opnieuw “I’m gonna fuck you”. Ik duwde zo hard als ik kon. Ik tilde mijn knie omhoog en probeerde hem weg te duwen. Ik kon me ontworstelen en probeerde de woning te verlaten. Ik vond de deur en rende naar beneden en was hysterisch toen ik buiten kwam. Ik heb hem misschien gekrabt.
2. Een
proces-verbaal van aangiftemet nummer PL1300-2014234778-1 van 25 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina’s 14-17].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 25 september 2015 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van
[slachtoffer] :
Op 24 september 2014 ben ik naar het Rembrandtplein in Amsterdam gegaan. Ik ben rond één uur, half twee vertrokken met een man. Ik denk met een fietstaxi. Het huis waar hij mij mee naartoe nam, was in dezelfde richting als mijn huis. Het was één hele steile trap omhoog. Bovenaan was de deur van zijn woning. Ik kan mij herinneren dat ik binnen stond, vlakbij de deur. De man met wie ik naar huis was gegaan, vond ik niet eens leuk. We hebben het niet gehad over seks of iets dergelijks.
Plotseling duwde hij mij en schoof zijn hand tussen mijn benen. Hij kwam naar mij toe en plotseling was hij heel erg agressief. Hij duwde mij en hij zei iets van: “Okay, we’re gonna fuck!”, of zoiets. Hij schoof zijn hand tussen mijn benen en met mijn rechterknie probeerde ik hem weg te duwen. Zijn hand was over mijn kleren heen, tegen mijn vagina aan. De bovenkant van zijn hand, de duimkant naar boven, schoof hij tussen mijn benen en daarna duwde hij zijn hand grof omhoog, tegen mijn vagina aan. Het deed pijn. Ik greep naar zijn hand met mijn handen en ik denk dat hij toen mijn handen pakte en boven mijn hoofd vasthield, zodat ik daarna geen handen meer kon gebruiken. Ik stond ergens tegenaan, waardoor ik kracht kon zetten en hem van mij af kon duwen met mijn knie. Hij hield mijn handen boven mijn hoofd vast. Nadat ik hem had geduwd, had ik mijn handen vrij en kon ik zijn hoofd wegduwen en probeerde ik hem weg te duwen en te krabben. Ik schreeuwde tegen hem “Just let me go, let me go”, maar hij stopte niet. Hij bleef zich tegen mij aanduwen, hij bleef op mij afkomen en ik bleef hem wegduwen. Het werd een soort worsteling, hij werd steeds agressiever.
Ik heb een schram boven mijn rechterwenkbrauw en zag vanochtend dat ik een soort bijtteken op mijn linkerpols heb, dat aan het opzwellen is. Dat is door het gevecht gekomen. [Opmerking verbalisanten: wij constateren een blauwe plek op de pols van aangeefster, die lijkt op een bijtwond, maar het zou ook kunnen komen van het vastpakken van de arm van aangeefster door verdachte.]
Plotseling vond ik de deurknop en die was niet op slot. Zodra ik de deur had gevonden en geopend, ben ik gaan rennen, de trap af zo snel als ik kon. Toen ik zijn woning uit kwam ben ik de weg overgestoken en daar zag ik mensen staan. Ik schreeuwde dat ze de politie moesten bellen en de politie was er vrijwel direct. Ik was compleet hysterisch. Ik wees in de richting van het huis dat ik daar zojuist vandaan kwam. De politie sprak met mij en toen brachten ze mij naar het politiebureau.
3. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300-2014234778-4 van 25 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pag. 27-29].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 25 september 2014 gaf de politiemeldkamer Amsterdam een melding uit dat er een vrouw
in shock was aangetroffen op de Oudezijds Achterburgwal te Amsterdam. Op de kruising Oudezijds Achterburgwal met de Oude Hoogstraat trof ik, verbalisant [verbalisant 4] , de bewuste vrouw aan. Later bleek deze vrouw te zijn genaamd: [slachtoffer] (vrouw).
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag dat [slachtoffer] hevig geëmotioneerd was. Ik zag dat zij aan het huilen was. Ik zag dat zij in paniek was en nauwelijks aanspreekbaar was. Ik hoorde dat [slachtoffer] met horten en stoten al snikkend verklaarde dat zij aangerand was. Ik verbalisant [verbalisant 4] , heb aan de noodhulpeenheid gevraagd het slachtoffer over te brengen naar het politiebureau.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , werd aangesproken door een getuige, die opgaf te zijn: [getuige] .
Ik zag dat [getuige] met gestrekte arm naar de deur van [adres 1] wees. Ik hoorde [getuige] vervolgens het volgende verklaren:
“Ik liep in de Oude Hoogstraat toen ik ineens dat meisje vanaf de trap naar beneden zag rennen. Ik zag dat het meisje de straat op rende en helemaal in paniek was. Ik heb dit meisje opgevangen en ik zag dat het meisje de hele tijd bleef huilen. Ik heb aan een omstander gevraagd de politie te bellen”.
Wij, verbalisanten, zijn vervolgens naar het [adres 1] gegaan.
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag op het platte dak een manspersoon zitten, die zich probeerde te
verschuilen achter een aldaar gevestigde airco unit. Ik heb de man aangeroepen dat hij
aangehouden was. Vervolgens werd de verdachte in de handboeien gedaan door een collega.
De verdachte gaf op te zijn:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats].
Wij zagen dat verdachte op zijn linkerwang een verse wond had zitten. Wij zagen dat verdachte in zijn nek meerdere rode striemen dan wel krassen had zitten. Wij zagen dat deze krassen nog felrood van kleur waren wat er op duidde dat de krassen recent waren aangebracht.
4. Een
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1300-2014234778-8 van 25 september 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 8-9].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van de verbalisanten:
Op 25 september 2014 hebben wij in de Oude Hoogstraat [slachtoffer] van collega [verbalisant 4] overgenomen. Wij zagen dat [slachtoffer] zwaar in tranen was, hyperventileerde en
overstuur overkwam. Tijdens de rit naar het politiebureau verklaarde [slachtoffer] ons het volgende: “Ik ben zojuist uit een huis gevlucht. Ik dacht dat ik verkracht zou worden.”
Wij zagen dat [slachtoffer] erg emotioneel was. Wij zagen dat zij continue aan het huilen was.
[slachtoffer] heeft mij, verbalisant [verbalisant 1] , samengevat verklaard:
“Toen wij bij hem binnen waren, begon hij aan mij te zitten. Uit het niets werd hij extreem gewelddadig. Hij pakte mijn polsen vast en hield deze boven mijn hoofd. Hij duwde mij tegen de muur en ik voelde dat hij zijn lichaam met kracht tegen mij aanduwde. Ik schreeuwde dat ik dit niet wilde en duwde hem van mij af. Ik wilde helemaal geen seks met hem. Wij hebben ongeveer tien minuten zo geworsteld schat ik. Hij bleef tegen mij zeggen: “I’m going to fuck you! You are a slut! I deserve this! I need this!”. Ik heb al mijn kracht moeten gebruiken om hem van mij af te duwen. Ik voelde dat hij mij op mijn rechter wang sloeg tijdens het gevecht. Ik heb hem in zijn gezicht gekrabd. Ik heb mij nog nooit zo bedreigd gevoeld”.
5. De
eigen waarneming van het hofgedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 31 juli 2018.
Die eigen waarneming houdt in, voor zover van belang:
Ter terechtzitting worden de foto’s op pagina 33 van het procesdossier bekeken. Het hof neemt op deze foto’s het volgende waar:
De onderste twee foto’s
Op deze twee foto’s is de verdachte te zien. Er zijn rode verkleuringen op de bovenkant van zijn borst te zien die lijken op strepen. Er zijn meerdere rode verkleuringen te zien die lijken op strepen ofwel striemen. Een aantal striemen lopen door tot in het nekgedeelte van de verdachte. Het lijken ook wel krassen.
De foto rechtsboven
Op deze foto is de linkerwang van de verdachte te zien met daarop een verwonding.
Ter terechtzitting worden de foto’s op de ongenummerde pagina’s volgend op pagina 52 van het procesdossier bekeken. Het hof neemt op deze foto’s het volgende waar:
Foto 1
Boven haar rechteroog is een verkleuring te zien. Het lijkt alsof het een bult is. Bovenaan de bult is een extra verkleuring te zien, een rode streep, tussen de bult en de rest van de huid van mevrouw [slachtoffer] .
Foto 2
Dit is een gedetailleerde foto van de bult boven het rechteroog van mevrouw [slachtoffer] . De verkleuring lijkt op een verwonding boven het rechteroog.
Foto 3 en 4
Op deze foto’s is een verkleuring te zien op een lichaamsdeel dat lijkt op een arm. Op foto 4 is een deel van een hand met nagels te zien. Het lijkt op een roodachtige verwonding in een soort driehoeksvorm. Het zijn drie afzonderlijke rode verkleuringen vlak naast elkaar.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verkrachting. Hij is met de aangeefster naar zijn woning gegaan. In de woning heeft hij haar onverhoeds geduwd, zijn hand tussen haar benen geschoven en over haar vagina geduwd terwijl hij zei “We’re gonna fuck”, “I’m gonna fuck you now”. Toen de aangeefster hem wegduwde en naar zijn hand greep, heeft hij haar handen gepakt en boven haar hoofd gehouden waarop een worsteling is gevolgd. Door zo te handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de aangeefster en een voor haar intimiderende situatie geschapen die als zeer beangstigend moet zijn ervaren. Zij is uiteindelijk uit de woning gevlucht en in paniek de straat op gerend. De verdachte heeft zich slechts laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften en geen enkele waarde gehecht aan de wil van de aangeefster en de gevolgen die zijn gedragingen voor haar zouden hebben.
Op grond van bovenstaande is slechts oplegging van een (deels voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf van substantiële duur gerechtvaardigd.
Het hof heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten die worden gehanteerd bij de straftoemeting en zal voorts in het voordeel van de verdachte rekening houden met het tijdsverloop van bijna vier jaren sinds de pleegdatum van het delict.
Het hof komt tot een hogere straf dan gevorderd door de advocaat-generaal, nu deze gevorderde straf naar het oordeel van het hof geen recht doet aan de aard en ernst van het feit.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. In het voorgaande ligt besloten dat, met name gelet op aard en ernst van het feit in hetgeen is aangevoerd door de raadsvrouw geen grond wordt gevonden een lagere straf op te leggen dan de hieronder bedoelde.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a,14b, 14c, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. P.F.E. Geerlings en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 augustus 2018.
De oudste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.