ECLI:NL:GHAMS:2018:2982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
20 augustus 2018
Zaaknummer
23-000620-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de invoer van cocaïne op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 8 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1992 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op Schiphol op 17 oktober 2017. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, tezamen en in vereniging met een ander.

De bewijsvoering was gebaseerd op verschillende elementen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, proces-verbalen van de aanhouding en het onderzoek naar verdovende middelen, en een rapport van het Douane Laboratorium. De verdachte had verklaard dat hij de cocaïne in opdracht van een medeverdachte had meegenomen en dat hij hiervoor een beloning van € 10.000 zou ontvangen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de invoer, maar dat hij dit samen met de medeverdachte had gedaan.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf geëist, terwijl de raadsvrouw een lagere straf had bepleit. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een gevangenisstraf van 24 maanden rechtvaardigden. Het hof verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, waarbij het ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen iPhone gelastte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000620-18
datum uitspraak: 27 juni 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 8 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-205063-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedag] 1992,
gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 oktober 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot enigszins een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt het hof dat met betrekking tot Opiumwetdelicten vaak in tenlasteleggingen voorkomende passages als “… zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I/II” moeten worden beschouwd als een louter kwalificatieve zinsnede die geen deel uitmaakt van de feitsomschrijving, zodat de bewijsvraag daarop geen betrekking heeft.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 oktober 2017 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsvoering

Aangezien de verdachte heeft bekend dat hij op 17 oktober 2017 te Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en door of namens hem in zoverre geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering te dien aanzien worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2018;
2. het proces-verbaal van aanhouding van 17 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 1], [naam 2] en [naam 3] (p. 16-19);
3. het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen van 17 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [naam 4], [naam 5] en [naam 6] (p. 87-89);
4. een geschrift, te weten een rapport van het Douane Laboratorium van 20 oktober 2017, genummerd 12425X17, opgemaakt door onderzoeksmedewerkster [naam 7], Msc. Dit geschrift is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
De verdachte heeft op de terechtzitting in hoger beroep weersproken dat hij het tenlastegelegde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Het hof is van oordeel dat de verdachte het tenlastegelegde wel degelijk tezamen en in vereniging heeft begaan met een ander, te weten [medeverdachte]. Het hof baseert dit oordeel op de navolgende bewijsmiddelen, houdende redengevende feiten en omstandigheden:
5. Een proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling van 17 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 9] (p. 20-22). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 oktober 2017 tegenover voornoemde verbalisant afgelegde
verklaring van de verdachte:
In mijn koffer zaten acht zakjes met daarin bolletjes met cocaïne. Ik zou € 10.000 krijgen om de zakjes mee te nemen. De bolletjes heb ik van [medeverdachte] [het hof begrijpt hier en verder: [medeverdachte] gekregen. U vraagt mij wie mij kwam ophalen op Schiphol. Ik hoorde dat [medeverdachte] op de luchthaven was. Hij staat als contact ‘[medeverdachte]’ in mijn telefoon. U houdt mij voor dat ‘[medeverdachte]’ mij een app heeft gestuurd met de tekst: “Maletaa ta Koriendo Ma.” Dat betekent: “Ben je bezig met je koffer?” Ik denk dat hij bedoelt of ik mijn koffer al van de band heb gepakt. In Nederland moest ik de drugs aan [medeverdachte] geven.
6. Een proces-verbaal van 20 oktober 2017, opgemaakt door mr. [naam 10], rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 oktober 2017 tegenover de rechter-commissaris afgelegde
verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik vanuit Aruba cocaïne mee heb genomen naar Schiphol, daarvoor zou ik € 10.000 krijgen. Ik deed dat in opdracht van [medeverdachte]. Ik wilde op Schiphol de drugs aan [medeverdachte] overdragen.
7. De
verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 25 januari 2018. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik werd opgehaald door [medeverdachte].
Het hof is van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het waarheidsgehalte van deze door de verdachte afgelegde verklaringen. Daartoe is redengevend dat de verdachte daarin niet alleen [medeverdachte] heeft belast, maar ook zichzelf. Voor dergelijke twijfel is te minder reden nu deze verklaring steun vindt in de overige resultaten van het opsporingsonderzoek, waaronder:
 gegevens die zijn aangetroffen in een bij [medeverdachte] in beslag genomen telefoon, te weten:
- een op 11 oktober 2017 gemaakte foto van slikkersbollen, waarvan de uiterlijke verschijningsvorm overeenkomsten vertoont met die van de bollen die in de door de verdachte meegevoerde koffer zijn aangetroffen (p. 109), zulks terwijl de verdachte op 11 oktober 2017 de beschikking over de bij hem aangetroffen bollen heeft gekregen (p. 33);
- een op 11 oktober 2017 gemaakte foto, waarop een deel van een ticket te zien is, namelijk de vluchtgegevens van de verdachte en – handgeschreven – de tekst “Checkin: 1400” (p. 112), terwijl bij de verdachte een identiek ticket met dergelijke handgeschreven tekst is aangetroffen (p. 46 en 52);
 dat is vastgesteld dat [medeverdachte] zich op Schiphol bevond ten tijde van de aankomst van de verdachte en dat hij bijzondere belangstelling voor de verdachte toonde (p. 58-60);
 dat [medeverdachte] zich toen naar eigen zeggen op Schiphol bevond om iemand op te halen (p. 74).
De ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte met de strekking dat hij alleen verantwoordelijk is voor de invoer van de slikkersbollen wordt om die redenen als ongeloofwaardig terzijde geschoven.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, dit omwille van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en omdat in haar optiek niet kan worden bewezen dat de verdachte zich als medepleger aan het ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 2.200 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op deze hoeveelheid was de cocaïne bestemd voor de handel. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan betekenen een bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd aan koeriers die een hoeveelheid van 2.000 tot 3.000 gram aan harddrugs invoeren via Schiphol. Die hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een gevangenisstraf van 24 tot 30 maanden genoemd. Met de rechtbank vindt het hof alles afwegend een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, waarbij het hof opmerkt dat deze straf in het licht van die oriëntatiepunten en de omstandigheid dat de verdachte het vergrijp in vereniging heeft begaan nog aan de lage kant is. In de persoonlijke situatie van de verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting in hoger beroep is gebleken, ziet het hof aanleiding om niet alsnog een hogere straf dan de rechtbank op te leggen. Voor matiging van de straf ziet het hof geen ruimte en voor oplegging daarvan in gedeeltelijk voorwaardelijke vorm geen goede reden.
Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde is begaan met behulp van een onder de verdachte in beslag genomen en aan hem toebehorende iPhone (goednummer [nummer]). Immers, met dit toestel heeft de verdachte gedurende zijn reis van Aruba naar Schiphol contact onderhouden met zijn mededader [medeverdachte], onder andere over het inchecken, het plaatsnemen in het vliegtuig, de koffer en de plek waar [medeverdachte] op de verdachte moest wachten (p. 8-9). Daarom zal dit toestel, als zijnde daarvoor vatbaar, verbeurd worden verklaard en – anders dan is verzocht door de raadsvrouw – niet worden geretourneerd aan de verdachte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een iPhone (goednummer [nummer]).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M.J.A. Plaisier en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. C.J.J. Kwint, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2018.
mr. C.J.J. Kwint is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.