In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 8 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren op de Nederlandse Antillen in 1992 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne op Schiphol op 17 oktober 2017. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam dan de rechtbank. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, tezamen en in vereniging met een ander.
De bewijsvoering was gebaseerd op verschillende elementen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte, proces-verbalen van de aanhouding en het onderzoek naar verdovende middelen, en een rapport van het Douane Laboratorium. De verdachte had verklaard dat hij de cocaïne in opdracht van een medeverdachte had meegenomen en dat hij hiervoor een beloning van € 10.000 zou ontvangen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de invoer, maar dat hij dit samen met de medeverdachte had gedaan.
De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straf geëist, terwijl de raadsvrouw een lagere straf had bepleit. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een gevangenisstraf van 24 maanden rechtvaardigden. Het hof verklaarde de verdachte strafbaar en legde de gevangenisstraf op, waarbij het ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen iPhone gelastte.