ECLI:NL:GHAMS:2018:2967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
23-002131-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake overtreding gebiedsverbod

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Gambia in 1964, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 16 juni 2017, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van een gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam en hield in dat de verdachte zich gedurende drie maanden niet in een specifiek overlastgebied mocht bevinden. De verdachte had op 13 februari 2017 om 05.40 uur in Amsterdam opzettelijk niet voldaan aan dit bevel.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 april 2018 heeft de verdachte aangevoerd dat hij het niet terecht vond dat hem een gebiedsverbod was opgelegd en dat de grenzen van het gebied onduidelijk waren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van het gebiedsverbod en dat de grenzen voldoende duidelijk waren aangegeven. Het hof heeft de eerdere beslissing van de politierechter vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd.

De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de ernst van de zaak. Het hof heeft rekening gehouden met een psychologisch rapport waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een waanstoornis, wat zijn gedragskeuzes beïnvloedde. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarbij het hof de recidive en de ernst van de overtreding in overweging heeft genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002131-17
Datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-028524-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Gambia) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres],

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 13 februari 2017 te 05.40 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172a en/of 177 van de Gemeentewet en/of de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO), in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Uitgaansgebied pleinen, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewijsoverweging

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep allereerst aangevoerd dat hij het niet terecht vindt dat hij een gebiedsverbod heeft opgelegd gekregen. Als tweede heeft hij aangevoerd dat de grenzen op het gebiedskaartje te onduidelijk zijn geformuleerd zodat niet duidelijk voor hem was welke straten onder het verbod vielen.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
De burgemeester van Amsterdam heeft op 22 augustus 2016 een verwijderingsbevel tegen de verdachte uitgevaardigd. Dit bevel hield in dat de verdachte zich met ingang van 25 augustus 2016 gedurende 3 maanden (tot en met 24 november 2016) niet in dit gebied diende op te houden. De aanleiding voor dit bevel was dat de verdachte al eerder herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord.
De verdachte heeft op 3 september 2016 het aan hem opgelegde gebiedsverbod overtreden. Als gevolg van deze overtreding is het aan de verdachte opgelegde gebiedsverbod verlengd, inhoudende dat hij zich vanaf 25 november 2016 voor een periode van drie maanden (tot en met 24 februari 2017) diende te verwijderen uit het gebied zoals weergegeven op de bij het besluit gevoegde gebiedskaart. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken van gebreken bij de totstandkoming van het besluit waarbij het gebiedsverbod is opgelegd, zodat het verbod rechtsgeldig is opgelegd.
Daarnaast stelt het hof vast dat de verdachte blijkens zijn mededeling ter terechtzitting in hoger beroep op de hoogte was bedoelde verlenging, als gevolg van zijn aanhouding voor de overtreding van hetzelfde verbod op 7 januari 2017. Ten tijde van dit verhoor is de verdachte door de verbalisanten medegedeeld dat de verdachte een gebiedsverbod heeft van 25 november 2016 tot en met 24 februari 2017 en dat de brief met de verlenging bij de verdachte in de brievenbus is gedeponeerd. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte ten tijde van het verhoor op 7 januari 2017 is medegedeeld dat het hem bekende gebiedsverbod met drie maanden was verlengd (tot 24 februari 2017),
Naar het oordeel van het hof zijn de grenzen van het gebied waar de verdachte niet mocht komen voldoende duidelijk weergegeven, zodat het aan de verdachte kenbaar was welke straten onder het gebied vielen. Dat de verdachte wist welke straten onder het gebiedsverbod vielen leidt het hof ook af uit de verklaring die de verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd op 7 januari 2017. Uit die verklaring blijkt dat de verdachte wist van het voor hem geldende gebiedsverbod tot 24 november 2017, zodat de verdachte ook op de hoogte moet zijn geweest van de voor hem geldende grenzen behorend bij dat gebiedsverbod en dat hij derhalve wist dat hij op 13 februari 2017 het gebiedsverbod overtrad. Voorts blijkt uit het verhoor van 13 februari 2017 evenmin van enige bij de verdachte bestaande onduidelijkheid over het gebied.
Het hof verwerpt de verweren en acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 februari 2017 te 05.40 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172a Gemeentewet en de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (WMBVEO), door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende om zich uit het overlastgebied Uitgaansgebied pleinen te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een aan hem opgelegd gebiedsverbod overtreden. Dergelijke verboden hebben tot doel het verstoren van de openbare orde en overlast voor bewoners, bedrijven en toeristen binnen een bepaald gebied tegen te gaan. Door een dergelijk bevel te negeren heeft de verdachte er blijk van gegeven zich weinig gelegen te laten liggen aan een hem van overheidswege in dat verband uitgevaardigd verbod.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 is hij veelvuldig voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de veelvuldige recidive is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan met een vrijheidsbenemende straf, waarbij het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van vier weken passend en geboden acht.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof echter over en weer rekening met drie andere zaken tegen de verdachte die gelijktijdig doch niet gevoegd met de onderhavige zaak door het hof zijn behandeld en waarin het hof eveneens heden uitspraak doet.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf tevens acht geslagen op het met betrekking tot de persoon van de verdachte opgemaakte psychologisch Pro Justitia rapport van drs. [naam], GZ-psycholoog, d.d. 1 februari 2017. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van een waanstoornis, dat dit ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde het geval was en dat dit gedeeltelijk zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het bewezenverklaarde beïnvloedde. Het hof neemt deze conclusies van de psycholoog over en zal conform zijn advies de verdachte het tenlastegelegde verminderd toerekenen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van drie weken passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G. Oldekamp en mr. S. Bek, in tegenwoordigheid van mr. C. Schenker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
Mr. S. Bek is buiten staat dit arrest te ondertekenen.