In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Gambia in 1964, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 14 juni 2017, waarin hij was veroordeeld voor het overtreden van een gebiedsverbod. Dit gebiedsverbod was opgelegd door de burgemeester van Amsterdam en hield in dat de verdachte zich gedurende drie maanden niet in een specifiek gebied mocht bevinden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 april 2017 om 00:59 uur in dit verboden gebied aanwezig was, ondanks het feit dat hij op de hoogte was van het gebiedsverbod. De verdachte voerde aan dat hij de grenzen van het verbod niet duidelijk kon begrijpen, maar het hof oordeelde dat de burgemeester het verbod rechtsgeldig had opgelegd en dat de grenzen voldoende duidelijk waren aangegeven op de gebiedskaart die aan de verdachte was overhandigd.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de overtreding en de recidive van de verdachte. Tevens werd de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof heeft de strafmaat bepaald op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak, evenals de psychologische toestand van de verdachte, die lijdt aan een waanstoornis, wat zijn gedragskeuzes beïnvloedde.