In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek na een ongeval met zijn bromfiets op 8 april 2017 in Zaandam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van 425 euro en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 april 2018 heeft de raadsman van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte niet opzettelijk had geweigerd om mee te werken aan het ademonderzoek. De raadsman voerde aan dat de verdachte niet in staat was om te blazen vanwege een val met de bromfiets. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen medische redenen waren die de medewerking aan het ademonderzoek onwenselijk maakten. De verdachte had de procedure van de ademanalyse begrepen, maar weigerde opzettelijk mee te werken.
Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting om ademlucht te blazen in het daarvoor bestemde apparaat. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van 425 euro en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 7 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoon en draagkracht van de verdachte.