ECLI:NL:GHAMS:2018:2956

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.231.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van transitievergoeding met gecedeerde vordering uit geldlening in arbeidsgeschil

In deze zaak gaat het om de beëindiging van het dienstverband tussen [appellante] Schildersbedrijf B.V. en [geïntimeerde], waarbij een transitievergoeding van € 5.100,- is toegekend aan [geïntimeerde]. [appellante] Schildersbedrijf heeft in hoger beroep de transitievergoeding willen verrekenen met een vordering uit een geldlening die aan [geïntimeerde] en haar ex-partner, de huidige leider van het bedrijf, was verstrekt. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en het verrekeningsverweer van [appellante] Schildersbedrijf verworpen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de transitievergoeding kan worden verrekend met de helft van de gecedeerde vordering uit de geldlening, waardoor [geïntimeerde] nog slechts het restant van die helft moet voldoen. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de rechtsverhouding tussen partijen beoordeeld, waarbij het belang van de echtheid van de cessie-akte en de geldlening centraal stond. Het hof heeft de grieven van [appellante] Schildersbedrijf deels gegrond verklaard en de vordering van [geïntimeerde] afgewezen, terwijl het de vordering van [appellante] Schildersbedrijf tot betaling van € 4.750,- heeft toegewezen, vermeerderd met rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.231.658/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 5871583 CV EXPL 17-8346
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 augustus 2018
inzake
[appellante] SCHILDERSBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Uithoorn ,
appellante,
advocaat: mr. J.W. Verhoef te Uithoorn,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. W.T. Doyer te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] Schildersbedrijf en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] Schildersbedrijf is bij dagvaarding van 29 december 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 13 oktober 2017, verbeterd op 27 november 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [appellante] Schildersbedrijf als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] Schildersbedrijf heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vordering van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - haar vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd dat het hof [appellante] Schildersbedrijf niet ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep, althans het hoger beroep ongegrond zal verklaren, met - uitvoerbaar bij voorraad - beslissing over de proceskosten, met nakosten.
[appellante] Schildersbedrijf heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1 (1.1 tot en met 1.13) de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Grief 1 klaagt dat de bij de inleidende dagvaarding als productie 1 overgelegde vaststellingsovereenkomst niet is ondertekend door alleen [geïntimeerde] - zoals de kantonrechter onder 1.9 heeft vastgesteld - maar door alleen [appellante] Schildersbedrijf. De klacht is gegrond, zodat de door de kantonrechter vastgestelde feiten in die zin verbeterd worden gelezen. De overigens door de kantonrechter vastgestelde feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof tot uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
( i) [appellante] Schildersbedrijf is opgezet door het echtpaar [appellante] en [T] . Sedert 2007 wordt het schildersbedrijf geleid door hun zoon, [S] .
(ii) [geïntimeerde] is de levenspartner geweest van [S] . Bij notariële akte van 2 oktober 1998 zijn [S] en [geïntimeerde] een samenlevingsovereenkomst aangegaan. In die overeenkomst is onder meer bepaald dat ieder naar evenredigheid van zijn of haar inkomen zal bijdragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding.
(iii) [geïntimeerde] heeft als meewerkend partner voor [appellante] Schildersbedrijf gewerkt. Per 22 april 2013 is haar arbeidsrelatie met [appellante] Schildersbedrijf omgezet in een dienstverband met een salaris van laatstelijk € 1.768,- bruto exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten per vier weken.
(iv) [geïntimeerde] heeft op 27 mei 2013 de samenlevingsovereenkomst met [S] opgezegd. Haar dienstverband met [appellante] Schildersbedrijf is met ingang van 15 augustus 2016 met wederzijds goedvinden beëindigd onder toekenning aan [geïntimeerde] van een transitievergoeding van € 5.100,- bruto.
( v) Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte met de aanhef
AKTE VAN CESSIEd.d. 1 september 2016. Die akte houdt onder meer in als verklaring van de ouders van [S] als
cedenten [appellante] Schildersbedrijf als
cessionaris:
Nemen het volgende in aanmerking:
Cedent heeft wegens op of omstreeks 1 november 2011 verstrekte geldlening aan[ [S] ]
en[ [geïntimeerde] ]
(…) hierna gezamenlijk te noemen: ”cessus”) een vordering op cessus van in totaal € 15.090,00 (…).
Deze geldlening is door cedent aan cessus destijds verstrekt teneinde de rekening-courant schuld van cessus aan cessionaris (…) ontstaan wegens opnamen door cessus ten behoeve van hun gemeenschappelijke huishouding, te doen verminderen op aanwijzing van de accountant van cessionaris.
(…)
Zijn overeengekomen als volgt:
1. Cedent draagt bij deze de hierboven in de considerans omschreven vordering op cessus (…) over aan cessionaris, welke overdracht cessionaris aanvaardt. Partijen stellen daarbij vast dat zowel [S] als [geïntimeerde] (…) ieder hoofdelijk gehouden zijn tot terugbetaling van de aangegane schuld jegens cedent en door deze overdracht jegens cessionaris.
2. Cessionaris betaalt voor de overdracht van genoemde vordering aan cedent een bedrag vanvolgt een doorhaling; hof].
(…)”
(vi) Bij de stukken van het geding bevindt zich voorts een akte met de aanhef
Schuldbekentenis. Die akte houdt in als verklaring van [S] en [geïntimeerde] dat zij:
“(…) Verklaren als lening ontvangen te hebben op 1 november 2011, € 15.090,00 (zegge: vijftien duizend en negentig euro). van: [appellante] (…) Voor de terugbetaling van deze lening is geen termijn gesteld. Aldus getekend in tweevoud te Uithoorn op 1 november 2011. (…)”,
met daaronder de namen van respectievelijk [S] , [geïntimeerde] en de ouders van [S] en onder elke naam een handtekening.
(vii) Bij de stukken van het geding bevindt zich verder een bladzijde uit de samenstellingsverklaring van de accountant van [appellante] Schildersbedrijf d.d. 24 september 2013, met daarop onder meer de vermelding:
”(…)
4
4 Rekening-courant [S] €
(…)
Stand per 31 december 2012 29.510
====
(…)”
(viii) Bij e-mail van 27 september 2016 heeft de advocaat van [appellante] Schildersbedrijf aan de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] bij DAS Rechtsbijstand mededeling gedaan van cessie van de vordering uit geldlening van € 15.090,-. Die e-mail houdt voorts in dat het saldo van de rekening-courantschuld van [S] per 31 december 2012 van € 29.510,- opnames betreft ten behoeve van de gezamenlijke huishouding van [geïntimeerde] en [S] en dat [geïntimeerde] daarvoor voor minimaal 1/3 mede aansprakelijk is. Die e-mail houdt tot slot in, voor zover van belang, dat [appellante] Schildersbedrijf haar schuld van € 5.100,- bruto aan transitievergoeding verrekent met haar vordering uit hoofde van (het aandeel van [geïntimeerde] in) de geldlening van € 15.090,- en de rekening-courant schuld van € 29.510,-.
(ix) Bij brief van de advocaat van [geïntimeerde] van 17 februari 2017 is [appellante] Schildersbedrijf gesommeerd tot betaling van de transitievergoeding van € 5.100,- bruto vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2016. [appellante] Schildersbedrijf heeft aan deze sommatie geen gehoor gegeven.
3.2
[geïntimeerde] heeft in dit geding de veroordeling gevorderd van [appellante] Schildersbedrijf tot betaling van de transitievergoeding van € 5.100,- bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 september 2016 en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, alsmede tot afgifte van een deugdelijke bruto/netto specificatie. [appellante] Schildersbedrijf heeft zich in conventie verweerd met een beroep op verrekening met haar vorderingen uit rekening-courant en geldlening. In reconventie heeft zij de veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot betaling van, kort gezegd, hetgeen zij na de verrekening in conventie nog van [geïntimeerde] te vorderen heeft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 september 2016. De kantonrechter heeft in conventie het verrekenings-verweer verworpen op de grond dat de gegrondheid van de vordering uit rekening-courant niet eenvoudig is vast te stellen en heeft de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van de transitievergoeding en overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie toegewezen; de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] Schildersbedrijf uit geldlening alsnog in behandeling genomen, maar is aan een inhoudelijke beoordeling daarvan niet toegekomen op grond van gerede twijfel aan de echtheid van de cessie-akte. In reconventie is de vordering van [appellante] Schildersbedrijf daarom afgewezen, met haar veroordeling in de kosten van de conventie en reconventie.
3.3
Grief II strekt tot verrekening alsnog van de schuld aan [geïntimeerde] tot betaling van de transitievergoeding met de vorderingen uit rekening-courant, althans uit de geldlening. De grief faalt voor wat betreft de eerste vordering, reeds omdat gesteld noch is gebleken dat [geïntimeerde] partij is bij de rekening-courantverhouding. Dat de schuld in rekening-courant opnames betreft ten behoeve van de gezamenlijke huishouding van [S] en [geïntimeerde] - wat daar bij betwisting ook van zij - betekent niet dat [geïntimeerde] jegens [appellante] Schildersbedrijf gehouden is tot betaling van haar aandeel in die opnames. Voor zover zij daartoe is gehouden, is dat op de grondslag van de samenlevingsovereenkomst die zij met [S] is aangegaan. Zij is voor die opnames dus (alleen) jegens [S] en niet (ook) jegens [appellante] Schildersbedrijf aansprakelijk. Deze vordering komt dus niet voor verrekening c.q. toewijzing in aanmerking.
3.4
De echtheid van de cessie-akte is in hoger beroep niet langer in geschil, behoudens op het punt van de doorhaling. Die doorhaling ziet klaarblijkelijk enkel en alleen op wat de partijen bij die akte als tegenprestatie voor de cessie zijn overeengekomen. Voor het kunnen vaststellen van de echtheid van de cessie-akte, of de geldigheid van de cessie, is echter niet vereist dat de tegenprestatie kenbaar is uit de akte. Daarmee komt het hof toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering uit geldlening.
3.5
[geïntimeerde] heeft die vordering betwist door te stellen dat zij het bedrag van de geldlening (€ 15.090,-) niet op 1 november 2011 als lening heeft ontvangen. Zij heeft echter niet betwist dat zij heeft meegewerkt aan het opmaken van de schuldbekentenis en meer in het bijzonder dat zij dat stuk mede heeft ondertekend. Dat levert weliswaar geen dwingend bewijs op van de waarheid van de inhoud van dat stuk - nu een handgeschreven goedschrift ontbreekt - maar geldt wel als een sterke aanwijzing dat de inhoud waar is. Van [geïntimeerde] had daarom mogen worden verwacht dat zij ter motivering van haar betwisting van de waarheid van dat stuk had uitgelegd waarom zij het dan toch mede heeft ondertekend. Zij heeft daarvoor echter geen verklaring gegeven. Dit rechtvaardigt dat de inhoud van de schuldbekentenis als onvoldoende gemotiveerd betwist voor waar wordt gehouden. Daarmee is komen vast te staan dat [geïntimeerde] (samen met [S] ) het geld heeft ontvangen, en wel ten titel van geldlening, zodat het op enig moment moet worden terugbetaald.
3.6
Volgens de cessie-akte en de e-mail van 27 september 2016 heeft [geïntimeerde] het geld overigens niet op 1 november 2011 ontvangen, maar gaat het om een schuld in rekening-courant waarmee kosten van de gemeenschappelijke huishouding van [geïntimeerde] en [S] zijn betaald, welke schuld de ouders van [S] op enig moment ten titel van geldlening aan [appellante] Schildersbedrijf hebben voldaan. Dat geen termijn voor terugbetaling is bepaald, kan [geïntimeerde] niet baten omdat dit betekent dat de verbintenis tot terugbetaling terstond opeisbaar is (art. 6:38 BW), oftewel juist op ieder moment kan worden opgeëist, en dus ook, zoals hier het geval, door verrekening met de in geding zijnde vordering van [geïntimeerde] bij e-mail van 27 september 2016. Dat een termijn voor terugbetaling ontbreekt, is dus geen aanwijzing dat het niet een geldlening, maar een schenking betreft, zoals [geïntimeerde] (tevergeefs dus) nog heeft betoogd.
3.7
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [appellante] Schildersbedrijf op verrekening wat betreft de vordering uit geldlening, zij het niet voor het gehele bedrag van de geldlening, maar voor de helft daarvan. Gesteld noch gebleken is namelijk dat met [geïntimeerde] is afgesproken dat zij hoofdelijk jegens de ouders van [S] voor het geheel aansprakelijk zou zijn. De desbetreffende vermelding in de cessie-akte regardeert [geïntimeerde] niet. De eisen van redelijkheid en billijkheid dwingen daartoe evenmin, omdat de daarvoor aangedragen argumenten niet zien op de rechtsbetrekking tussen [geïntimeerde] en de ouders van [S] , maar op die tussen [geïntimeerde] en [S] en meer in het bijzonder zien op de financiële afwikkeling van hun gezamenlijke huishouding.
3.8
De juistheid van de door [appellante] Schildersbedrijf overgelegde bruto/netto specificatie (productie 8 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie) is niet in geschil. De vordering van [geïntimeerde] beloopt dus € 2.793,78 netto, met rente vanaf 15 september 2016 tot 27 september 2016, afgerond € 2.795,-, terwijl die van [appellante] Schildersbedrijf (€ 15.090,- x ½ =) € 7.545,- ( [appellante] Schildersbedrijf maakt met haar uitkomst van deze rekensom op € 7.045,- een kennelijke rekenfout die het hof dus verbeterd leest), met rente vanaf de dag van de eis in reconventie (12 mei 2017). Weliswaar is rente vanaf 27 september 2016 gevorderd, maar de e-mail van die datum bevat geen ingebrekestelling en ook anderszins is [geïntimeerde] niet eerder gesommeerd tot betaling tegen een fatale termijn. Daarmee is het resultaat van dit hoger beroep dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering tot overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie omdat [geïntimeerde] na overlegging daarvan in dit geding geen belang meer heeft bij toewijzing van die vordering. Die van [appellante] Schildersbedrijf zal alsnog wordt toegewezen, en wel tot het bedrag van (€ 7.545,- minus € 2.795,- =) € 4.750,- vermeerderd met rente vanaf 12 mei 2017.
3.9
De slotsom is dat de grieven van [appellante] Schildersbedrijf deels succes hebben en voor het overige bij gebrek aan belang geen bespreking behoeven. Het bewijsaanbod van [appellante] Schildersbedrijf wordt afgewezen, omdat geen voldoende gespecificeerde stellingen zijn betrokken die van belang zijn voor de uitkomst van de zaak. Het vonnis zal zowel in conventie als in reconventie worden vernietigd en opnieuw rechtdoende zal als na te melden worden beslist. [geïntimeerde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg in conventie. De kosten van de eerste aanleg in reconventie en het hoger beroep zullen worden gecompenseerd omdat partijen in die procedures over en weer in het ongelijk zijn gesteld.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep zowel in conventie als in reconventie gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] Schildersbedrijf van € 4.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2017 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in conventie, begroot op € 500,- voor salaris en compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie en in hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C. Boot, A.S. Arnold en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018.