ECLI:NL:GHAMS:2018:2928

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
15 augustus 2018
Zaaknummer
23-004432-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep wegens onjuiste betekening

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep is gegaan tegen een eerder vonnis, maar niet is verschenen op de zitting. De advocaat-generaal heeft een informatiestaat overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte sinds 27 augustus 2015 niet meer staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De verdachte had een adres opgegeven, maar de dagvaarding in hoger beroep is op een ander adres betekend. Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding niet op de juiste wijze is betekend, aangezien de verdachte op het adres waar de dagvaarding is betekend, niet woonachtig was. Hierdoor is de dagvaarding nietig verklaard. Het hof heeft geoordeeld dat de dagvaarding in hoger beroep nietig is, omdat de verdachte niet op de voorgeschreven wijze is opgeroepen om te verschijnen. De uitspraak benadrukt het belang van correcte betekening van dagvaardingen in het strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004432-17
datum uitspraak: 27 juni 2018
NIET VERSCHENEN
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-194322-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Geldigheid van de dagvaarding in hoger beroep

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting een Informatiestaat SKDB-persoon van 14 mei 2018 overgelegd waaruit blijkt dat de verdachte sinds 27 augustus 2015 niet meer staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Op deze informatiestaat is tevens als laatst (op 3 maart 2017) door de verdachte opgegeven woon- of verblijfplaats het adres [adres 1] vermeld, zijnde tevens het historische BRP-adres van de verdachte. Ditzelfde adres is opgegeven in de schriftelijke volmacht tot het instellen van het hoger beroep van 15 december 2017. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit het adres van de verdachte betreft. Uit de akte die omtrent de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep is opgemaakt blijkt evenwel dat op 3 mei 2018 gepoogd is die dagvaarding aan de verdachte uit te reiken op het adres [adres 2]. Blijkens die akte zou de verdachte hier volgens mededeling van degene die zich op dat adres bevond wonen noch verblijven.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte op het adres [adres 2] is betekend, nu het adres [adres 1] (vooralsnog) als feitelijke woon- of verblijfplaats van de verdachte heeft te gelden. Hieruit volgt dat de dagvaarding om in hoger beroep op de terechtzitting te verschijnen niet op de bij de wet voorgeschreven wijze aan de verdachte is uitgereikt. De dagvaarding dient op grond daarvan - nu de verdachte in hoger beroep niet ter terechtzitting is verschenen - nietig te worden verklaard.

Beslissing

Het hof:
Verklaart de dagvaarding in hoger beroep nietig.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Senden, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper in tegenwoordigheid van R. Rasink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2018.