In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 3 november 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1994, was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de politierechter, waarbij de verdachte was veroordeeld tot een geldboete van € 600,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Tijdens de zitting in hoger beroep op 27 juni 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter een kennelijke vergissing had gemaakt in de bewezenverklaring, die is gecorrigeerd. De verdachte had op 21 mei 2017 een ademalcoholgehalte van 730 µg/l, wat duidt op een aanzienlijke hoeveelheid alcohol in zijn bloed. De verdachte had eerder al onherroepelijk veroordelingen op zijn naam staan voor vergelijkbare feiten, wat in zijn nadeel werd meegewogen. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen, evenals de financiële situatie van de verdachte, die afhankelijk was van een Wajong-uitkering en een aanzienlijke schuldenlast had.
Uiteindelijk heeft het hof besloten om de straf te matigen en in plaats van een geldboete een taakstraf van 40 uren op te leggen, naast de ontzegging van de rijbevoegdheid voor zes maanden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor wat betreft de strafoplegging en opnieuw recht gedaan, waarbij het vonnis voor het overige werd bevestigd.