In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 oktober 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van diefstal door middel van een zogenaamde 'voetbaltruc'. De tenlastelegging betrof het wegnemen van een portemonnee van een buitenlandse toerist op 11 augustus 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juni 2018 heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal en dat hij slechts medeplichtig was. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw en bewust hebben samengewerkt, waarbij de verdachte de rol van afleider op zich nam. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de diefstal. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, maar het hof heeft deze straf gematigd tot 4 weken, rekening houdend met het feit dat de verdachte een first offender was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken en heeft bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf.