In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 maart 2017. De verdachte, geboren in 1957, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was vrijgesproken van laster. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van twee personen heeft aangerand door op internet beschuldigingen van erfenisfraude te uiten. De tenlastelegging omvatte het plaatsen van teksten op een website, waarin de namen van de slachtoffers werden genoemd en hen als erfenisfraudeurs werden betiteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van laster. Het hof heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan smaadschrift en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 en 20 dagen hechtenis, waarbij de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de vordering tot materiële schade afgewezen, omdat deze niet was onderbouwd, en de benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.