In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep betreffende de zorgregeling en kinderalimentatie na de echtscheiding van de betrokken ouders. De vrouw, appellante in principaal hoger beroep, verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en een verhoging van de kinderalimentatie. De man, geïntimeerde in principaal hoger beroep, verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en heeft zelf ook een verzoek ingediend in incidenteel appel. De zaak is voortgekomen uit eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof heeft de relevante stukken en rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen.
De ouders hebben samen twee kinderen, [kind a] en [kind b], en zijn gezamenlijk belast met het gezag. De man heeft ook drie kinderen uit een eerdere relatie. Het hof heeft in eerdere beschikkingen al een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar de vrouw heeft nu verzocht om een wijziging in de zorgregeling, waarbij zij de frequentie en de duur van de omgang met de man wil aanpassen. De man daarentegen is van mening dat de huidige regeling te beperkt is en verzoekt om meer omgangsmomenten.
Na de mondelinge behandeling op 20 april 2018 heeft het hof de argumenten van beide partijen afgewogen. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen in het belang van hun ontwikkeling en welzijn een weekend in de veertien dagen bij de man moeten verblijven, en daarnaast iedere week op woensdag. De man heeft ook verzocht om een regeling voor de vakanties, wat het hof heeft goedgekeurd. De kinderalimentatie is in deze zaak ook aan de orde, waarbij het hof de eerdere beslissing van de rechtbank heeft bekrachtigd, omdat er geen aanleiding was om de zorgkorting te verlagen. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat de zorgregeling en de kinderalimentatie zoals eerder vastgesteld, worden gehandhaafd, met enkele aanpassingen in de zorgregeling.