ECLI:NL:GHAMS:2018:2864

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
200.236.989/01 en 200.239.219/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp voor een minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, aangeduid als [de minderjarige]. De minderjarige is geboren op 30 oktober 2001 in Hongarije en verblijft sinds 15 maart 2018 in een gesloten instelling. De kinderrechter had eerder op 22 maart en 24 april 2018 spoedmachtigingen verleend voor gesloten jeugdhulp, welke door de GI waren aangevraagd vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De minderjarige heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze uitspraken en zijn invrijheidstelling, maar het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de spoedmachtigingen ten tijde van de beslissingen aanwezig waren. Het hof heeft de bestreden beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige en de noodzaak van jeugdhulp in de beoordeling zijn meegenomen. De minderjarige had zich onttrokken aan de hulpverlening en verkeerde in een kwetsbare situatie, wat de noodzaak van de maatregelen onderstreepte. De raad voor de Kinderbescherming heeft de beslissingen van de kinderrechter ondersteund, waarbij werd gewezen op de verantwoordelijkheid van de minderjarige en zijn verleden in Hongarije. Het hof heeft de verzoeken van de minderjarige afgewezen en de uitspraken van de kinderrechter bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.236.989/01 en 200.239.219/01
zaaknummers rechtbank: C13/644977 / JE RK 18-274 en C/13/646261 / JE RK 18-356
beschikking van de meervoudige kamer van 7 augustus 2018 inzake
[de minderjarige],
verblijvende te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [de minderjarige] ,
advocaat: mr. D.M. Rupert te Amsterdam,
en
De gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Alkmaar,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Amsterdam
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de mondelinge uitspraken van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 22 maart 2018 en 24 april 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers en telkens neergelegd in een proces-verbaal.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[de minderjarige] is in de zaak met zaaknummer 200.236.989/01 op 11 april 2018 in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van 22 maart 2018.
2.2
[de minderjarige] is in de zaak met zaaknummer 200.239.219/01 op 17 mei 2018 in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van 24 april 2018.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de GI van 18 mei 2018 met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- [de minderjarige] , bijgestaan door zijn advocaat. Voor [de minderjarige] is mevrouw G.I. Dandoy opgetreden als beëdigd tolk in de Hongaarse taal;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] is geboren op 30 oktober 2001 te [geboorteplaats] , Hongarije.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 27 februari 2018 is [de minderjarige] onder voorlopige voogdij geplaatst van de GI voor de duur van drie maanden.
3.3
Bij beschikking van de kinderrechter van 15 maart 2018 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige] met ingang van 15 maart 2018 voor de duur van vier weken. Voorts is de behandeling van de zaak aangehouden onder bepaling dat de GI en de minderjarige zullen worden gehoord op een zitting binnen twee weken na de beschikking en dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper binnen 24 uur na plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdhulp door de GI wordt overgelegd.
3.4
Bij beschikking van de kinderrechter van 11 april 2018 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige] met ingang van 12 april 2018 voor de duur van vier weken. Voorts is de behandeling van de zaak aangehouden onder bepaling dat de GI en de minderjarige zullen worden gehoord op een zitting binnen twee weken na de beschikking en dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper binnen 24 uur na plaatsing van de minderjarige in gesloten jeugdhulp door de GI wordt overgelegd.
3.5
Bij beschikking van de kinderrechter van 8 mei 2018 is een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend voor [de minderjarige] met ingang van 8 mei 2018 voor de duur van vier weken. Voorts is de zaak aangehouden onder bepaling dat de GI en de minderjarige zullen worden gehoord op een nader te bepalen zitting gelegen vóór 22 mei 2018 en is bepaald dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper uiterlijk 9 mei 2018 te 17.00 uur door de GI wordt overgelegd.
3.6
[de minderjarige] verblijft sinds 15 maart 2018 in [gesloten instelling] te [verblijfplaats] .

4.De omvang van het geschil

In de zaak met zaaknummer 200.236.989/01
4.1
Bij de bestreden uitspraak van 22 maart 2018 is de op 15 maart 2018 door de kinderrechter verleende spoedmachtiging voor verblijf van [de minderjarige] in gesloten jeugdhulp met ingang van 15 maart 2018 voor de duur van vier weken gehandhaafd.
4.2
[de minderjarige] verzoekt primair vernietiging van de uitspraak van 22 maart 2018 en zijn in vrijheidstelling en subsidiair dat hij op vrijwillige basis bij het Leger des Heils mag verblijven.
4.3
De GI verzoekt bekrachtiging van de uitspraak van 22 maart 2018.
In de zaak met zaaknummer 200.239.219/01
4.4
Bij de bestreden uitspraak van 24 april 2018 is de op 11 april 2018 door de kinderrechter verleende spoedmachtiging voor verblijf van [de minderjarige] in gesloten jeugdhulp met ingang van 12 april 2018 voor de duur van vier weken gehandhaafd.
4.5
[de minderjarige] verzoekt primair vernietiging van de uitspraak van 24 april 2018 en zijn invrijheidstelling en subsidiair dat hij op vrijwillige basis bij het Leger des Heils mag verblijven.
4.6
De GI verzoekt bekrachtiging van de uitspraak van 24 april 2018.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de onderlinge samenhang van de verzoeken in de zaken met zaaknummers 200.236.989/01 en 200.239.219/01 zal het hof deze gezamenlijk behandelen.
5.2
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.3, eerste lid, Jeugdwet (Jw) kan, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, de kinderrechter op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven.
Gelet op artikel 6.1.3, tweede lid, Jw staat ter beoordeling of:
  • onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en
  • de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.3, derde lid, Jw behoeft het verzoek de instemming van een gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.4
De termijn van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 15 maart 2018 is op 12 april 2018 verstreken. De termijn van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 12 april 2018 is op 10 mei 2018 verstreken. Nu de machtigingen zijn verlopen en niet gebleken is dat [de minderjarige] thans zonder titel van zijn vrijheid wordt beroofd, heeft [de minderjarige] geen belang meer bij zijn verzoeken om invrijheidstelling. In zoverre zullen zijn verzoeken worden afgewezen. Gelet op het in artikel 5 lid 4 EVRM neergelegde recht voor een ieder aan wie door "arrestatie of detentie" zijn vrijheid is ontnomen om spoedig de rechter te laten beslissen over de rechtmatigheid van zijn vrijheidsbeneming, heeft [de minderjarige] niettemin een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van zowel de maatregel over de periode van 15 maart 2018 tot 12 april 2018 als de maatregel over de periode van 12 april 2018 tot 10 mei 2018 te laten toetsen en behoort aan hem niet zijn procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de perioden waarvoor de maatregelen golden, inmiddels zijn verstreken.
5.5
[de minderjarige] is van mening dat niet voldaan is aan de gronden voor een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp. Hij heeft daartoe – kort samengevat - het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en dit blijkt ook niet uit het dossier. [de minderjarige] komt uit Hongarije en is voornemens om hier in Nederland naar school te gaan, daarnaast te gaan werken en hier een gezin te stichten. Hij is niet aangehouden op grond van strafbare feiten. Voorts is de opneming en het verblijf niet noodzakelijk ter voorkoming dat hij zich aan jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Hij is in februari 2018 niet teruggekeerd naar de kortdurende acute opvang (hierna: KAO) omdat hij zich verantwoordelijk voelde voor zijn zwangere vriendin en omdat hij geen geld had voor het openbaar vervoer. Hij had evenmin de beschikking over een telefoon met SIM-kaart om de KAO hiervan op de hoogte te stellen. [de minderjarige] staat open voor jeugdhulpverlening op vrijwillige basis.
Voorts is door [de minderjarige] betoogd dat de spoedmachtiging van 15 maart 2018 op oneigenlijke gronden is verleend. Uit het inleidende verzoek van de GI blijkt volgens [de minderjarige] dat de spoedmachtiging hoofdzakelijk is verzocht om hem in een gesloten jeugdhulpinstelling te plaatsen met het uitdrukkelijke doel om hem terug te laten keren naar Hongarije.
5.6
Volgens de GI was (en is) er bij [de minderjarige] er sprake van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling naar volwassenheid in ernstige mate belemmeren. [de minderjarige] werd in zijn ontwikkeling bedreigd omdat hij op straat zwierf onder erbarmelijke omstandigheden. Hij gaf aan hulp te willen, maar liep vervolgens weg of is niet komen opdagen op de plekken die hem werden aangeboden. Uit contact tussen de GI en de voogd van [de minderjarige] in Hongarije is gebleken dat er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel in Hongarije en dat [de minderjarige] aldaar een behandeling dient te ondergaan in een opvoedinstituut.
5.7
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de beslissingen van 22 maart en 24 april 2018 dienen te worden bekrachtigd. Volgens de raad is [de minderjarige] een minderjarige jongen die aanstaande vader is, maar voor wie die verantwoordelijkheid te groot is. Hij overziet de gevolgen van zijn keuzes niet. [de minderjarige] heeft volgens de raad al een veelbewogen leven achter de rug in Hongarije. Volgens de raad ligt het perspectief van [de minderjarige] in Hongarije, aangezien daar een voogdijmaatregel van kracht is.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken alsmede het verhandelde ter zitting is onder meer het volgende gebleken.
[de minderjarige] is in februari 2018 samen met zijn zwangere vriendin door de politie zwervend op straat in Nederland aangetroffen. Hij bleek internationaal gesignaleerd te staan in verband met een vermissing in Hongarije. Op verzoek van de raad is op 27 februari 2018 een voorlopige voogdijmaatregel over [de minderjarige] uitgesproken. Door de GI is een slaapplek voor hem geregeld op de KAO, waar [de minderjarige] in de nacht van 27 op 28 februari 2018 verbleef. [de minderjarige] gaf aan hulp te willen voor zichzelf en voor zijn zwangere vriendin. [de minderjarige] heeft de volgende dag de KAO verlaten om zijn vriendin te ontmoeten op station Amsterdam Centraal en is daarna niet meer teruggekeerd. Hij was in het bezit van een telefoon zonder SIM-kaart waardoor de GI niet telefonisch in contact kon komen met hem. [de minderjarige] is in de tussentijd een aantal keren staande gehouden door de politie, onder meer wegens het veroorzaken van overlast. De crisisdienst van de GI is hiervan op de hoogte gesteld. Nadat hij op 15 maart 2018 opnieuw door de politie was aangetroffen op straat, onder erbarmelijke omstandigheden, heeft de GI een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verzocht. De GI is op 20 maart 2018 in contact gekomen met de jeugdbescherming in Hongarije en heeft toen vernomen dat er in Hongarije een kinderbeschermingsmaatregel van kracht is en dat [de minderjarige] daar verbleef in een gesloten jeugdzorg instelling alvorens hij naar Nederland is gekomen.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de gronden voor het verlenen van spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp van 15 maart 2018 en 11 april 2018, welke spoedmachtigingen bij beslissingen van respectievelijk 22 maart 2018 en 24 april 2018 zijn gehandhaafd, ten tijde van die beslissingen aanwezig waren.
Er was bij [de minderjarige] sprake van ernstige opgroeiproblemen, aangezien hij als minderjarige jongen een zwervend bestaan leidde in Nederland. Hij is door de politie meermalen aangetroffen op straat, waarbij de politie op 15 maart 2018 sprak van erbarmelijke omstandigheden. Hij was niet in het bezit van geld of andere middelen van bestaan. Daarnaast bleek zijn (eveneens zwervende) vriendin zwanger te zijn van hem. Voorts onttrok [de minderjarige] zich aan de hulpverlening door niet terug te keren naar de KOA en onbereikbaar te zijn voor de GI. Daarnaast blijkt uit een verslag van de GI van
18 mei 2018 dat hij tijdens zijn verblijf in [gesloten instelling] in het kader van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp in conflicten en gevechten is beland met zijn groepsgenoten en verschillende pogingen heeft gedaan om weg te komen. Zo heeft hij zichzelf van de trap gegooid, zichzelf bekrast en is hij tijdens het vervoer naar de rechtbank voor een zitting weggerend.
Het hof is dan ook van oordeel dat de gronden voor de spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp van [de minderjarige] voor de perioden van 15 maart 2018 tot 12 april 2018 en van 12 april 2018 tot 10 mei 2018 aanwezig waren en zal de bestreden beslissingen tot handhaving van de spoedmachtigingen gesloten jeugdhulp dan ook bekrachtigen.
5.9
Ten aanzien van het standpunt van [de minderjarige] dat de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 15 maart 2018 op oneigenlijke gronden is verleend nu deze machtiging hoofdzakelijk zou zijn verzocht om hem in een gesloten jeugdhulpinstelling te plaatsen met het uitdrukkelijke doel om hem terug te laten keren naar Hongarije, overweegt het hof dat hiervan niet is gebleken. Op pagina 3 van het verzoek tot verlening van de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van de GI van 15 maart 2018 staat in de 6e alinea vermeld:
“Naar aanleiding van deze vierde aanhouding van [de minderjarige] door de politie verzoekt het LJ&R een machtiging gesloten jeugdzorg te verlenen. [de minderjarige] zegt hulp te willen, maar loopt vervolgens weg of komt niet opdagen op de plekken die hem worden aangeboden. [de minderjarige] is voor het LJ&R onbereikbaar. [de minderjarige] wordt in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat hij zwerft op straat in erbarmelijke omstandigheden.”.
Uit het voorgaande komt duidelijk naar voren op welke gronden de machtiging is verzocht. Daarbij overweegt het hof dat uit het verslag van de GI van 18 mei 2018 blijkt dat de GI pas op 20 maart 2018, welke datum is gelegen na het verzoek van de GI tot verlening van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp van 15 maart 2018, in contact is gekomen met de jeugdbescherming in Hongarije en heeft vernomen dat er aldaar sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel aangaande [de minderjarige] .
De grief faalt.

6.De beslissing

Het hof:
in de zaken met zaaknummers 200.236.989/01 en 200.239.219/01:
bekrachtigt de uitspraken van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 22 maart 2018 met zaaknummer C/13/644977/JE RK 18-274 en van 24 april 2018 met zaaknummer C/13/646261/JE RK 18-356;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. A.V.T. de Bie en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 7 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.