Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met producties,
- memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met
2.Feiten
3.Beoordeling
€ 2.237,84
dat laatstgenoemde verbouwing “op dezelfde voorwaarden, dus tegen dezelfde prijs als de verbouwing op de tweede en derde verdieping” zou plaatsvinden, maar Mero heeft deze stelling betwist en [geïntimeerde] heeft hiervan geen bewijs aangeboden. De stelling van [geïntimeerde] dat de totale richtprijs (twee keer € 173.270,= is) € 346.540,= beloopt, gaat dan ook niet op. Overigens laat [geïntimeerde] na uit te leggen waarom hij uitgaat van de geoffreerde (door hem gestelde) richtprijs (maal twee), hoewel hij zich op het standpunt stelt dat een aantal geoffreerde werkzaamheden niet of niet correct is uitgevoerd. Wat daarvan verder zij, het had op de weg van [geïntimeerde] gelegen te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat de richtprijs van de
in de offerte opgenomen werkzaamheden(dus die ten aanzien van de tweede en derde verdieping) met meer dan 10% is overschreden. Omdat hij dat niet heeft gedaan, heeft hij geen belang bij een beantwoording van de vraag of het in de offerte opgenomen bedrag van € 173.270,= een richtprijs is in de zin van art. 7:752 BW, nog daargelaten dat zijn subsidiaire vorderingen in appel slechts zijn gebaseerd op de zojuist verworpen stelling dat partijen een richtprijs van € 346.540,= voor het werk aan het gehele huis zijn overeengekomen.
grief 3 in incidenteel appelkomt [geïntimeerde] op tegen rov 4.3 van het tussenvonnis, waarin de rechtbank zijn stelling heeft verworpen dat Mero hem geen werkzaamheden in rekening had mogen brengen die niet in de offerte zijn opgenomen en heeft geoordeeld dat Mero de redelijke kosten van de haar door [geïntimeerde] opgedragen extra werkzaamheden (dat wil zeggen: werkzaamheden die niet in de offerte zijn opgenomen) bij [geïntimeerde] in rekening kan brengen.
grieven 7 en 8 in incidenteel appel, die zijn gericht tegen respectievelijk rov 4.8 van het tussenvonnis en rov 2.4 van het eindvonnis, falen. Zij bouwen immers uitsluitend voort op de zojuist verworpen grieven 2 en 3 in dat appel.
uitgevoerd wou zien. Uit de stukken die aanwezig waren in het dossier bleek dat de communicatie verre van goed was tussen de opdrachtgever en Mero. Mijns in ziens kwam dit doordat de Fa. [X] die de bouw begeleiding zou doen moest afhaken (…) zodat er van de kant vande opdrachtgever geen overzicht was op de totale verbouwing.De opdrachtgever zelf betwiste dit en beweerde dat hij zelf elke week aanwezig was op het werk (…)”
grieven 1 tot en met 6 in principaal appelstrekken ertoe dat de vordering van Mero tot betaling door [geïntimeerde] van bedragen van € 125.000,= en € 3.530,= (exclusief btw), telkens met rente, alsnog wordt toegewezen, met dien verstande dat Mero deze vordering in hoger beroep heeft verminderd tot € 128.100,=, met rente. Deze grieven kunnen gezamenlijk worden besproken.
grief 8 in principaal appelen de
grieven 5, 6 en 9 in incidenteel appel, welke grieven nog niet zijn besproken.
Grief 7 in principaal appel, die is gericht tegen rov 2.9 van het tussenvonnis, zal bij gebrek aan belang niet worden behandeld. Mero heeft immers uitdrukkelijk berust in de afwijzing door de rechtbank van de in die overweging beoordeelde vordering en nagelaten uit de doeken te doen waarom niettemin zou moeten worden vastgesteld dat zij niet heeft aanvaard dat het werk werd stilgelegd toen schikkingsonderhandelingen niet het gewenste resultaat opleverden.