ECLI:NL:GHAMS:2018:2812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
23-000295-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor mishandeling van een vrouw op 6 augustus 2017 te Amsterdam. De tenlastelegging omvatte het slaan van het slachtoffer in het gezicht en hoofd. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting van 23 juli 2018 en de eerdere zitting in eerste aanleg. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem had veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met vervangende hechtenis bij niet-nakoming.

Het hof heeft de bewijsvoering van de mishandeling bevestigd en geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de straf bepaald op basis van de ernst van de feiten en de omstandigheden, en heeft een voorwaardelijke taakstraf opgelegd. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die zich als benadeelde partij had gevoegd in het proces. De vordering tot schadevergoeding, die in eerste aanleg gedeeltelijk was toegewezen, is in hoger beroep opnieuw behandeld. Het hof heeft de materiële en immateriële schadevergoeding vastgesteld op respectievelijk € 1.752,00 en € 300,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. Het hof heeft de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat de benadeelde partij in dat deel naar de burgerlijke rechter moet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000295-18
datum uitspraak: 6 augustus 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 29 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13‑148408-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze éénmaal of meermalen (met kracht) te slaan en/of te stompen op/in/tegen het gezicht/hoofd, in elk geval tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 augustus 2017 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door haar meermalen te slaan tegen het hoofd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hiernavolgende bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1. Een
proces-verbaal aangiftemet nummer PL1300-2017167088-1 van 6 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 3-5].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 augustus 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
aangeefster [slachtoffer]:
Op 6 augustus 2017 rond 3.00 uur liep ik vanaf de Ganzenhoef richting huis [adres]. Ik liep onder het metro platform van metrostation Kraaiennest. Op een meter of twintig of dertig zag ik een voor een mij onbekende man staan. Ik had het gevoel dat de man dronken was. Ik zag hem namelijk erg slingeren tijdens het lopen. Ik zag dat de man steeds dichter op mij af kwam lopen.
Op het moment dat ik de man wilde passeren, zag ik dat de man zijn rugtas afgooide en op mij af kwam rennen. Ik zag dat de man zijn handen tot een vuist balde. Ik zag dat de man wild en ongecontroleerd om zich heen sloeg in mijn richting. Ik zag en voelde dat de man met zijn gebalde vuisten op mijn hoofd en gezicht sloeg. Ik voelde door de rake klappen op mijn hoofd en gezicht direct een stekende pijn. Ik voelde erg veel pijn aan mijn hoofd. Ik ben heel vaak geraakt. Vervolgens zag ik de politie aan komen rijden. Ik zag dat de man welke mij zojuist had mishandeld in de boeien werd geslagen.
Noot verbalisant: Aangever heeft zichtbaar letsel aan haar bovenlip. Op haar bovenlip zit verticaal een snee van ongeveer een halve centimeter. Tevens is haar bovenlip opgezwollen. Op haar kruin zit zichtbaar een scheur/schaafplek met een diameter van ongeveer 1.5 centimeter. Op haar bovenzijde van haar linkerpols zit een schaafplek.
2. Een
proces-verbaal aanhoudingmet nummer PL1300-2017167088-2 van 6 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 16 en 17].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisantenof één van hen:
Op 6 augustus 2017 bevonden wij ons, verbalisanten, in uniform gekleed, op het Bijlmerplein te Amsterdam. Daar kregen wij de melding te gaan naar metrostation Kraaiennest, ter hoogte van de flat Kruitberg, waar een man een vrouw zou hebben geslagen.
Ter plaatse werden wij gewenkt door omstanders. Deze omstanders waren getuige van de mishandeling. Deze getuigen wezen ons de verdachte en het slachtoffer. Het slachtoffer bleek genaamd te zijn: [slachtoffer]. De verdachte bleek genaamd te zijn:
[verdachte], geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats]
[slachtoffer] verklaarde ons, verbalisanten: 'Ik liep hier op straat, op de Kruitbergstraat. Deze man die hier staat, wijzend naar [verdachte], kwam naar mij toe en sloeg mij uit het niets een aantal keer. Ik wil graag aangifte doen'.
Na deze verklaringen hebben wij, verbalisanten, de verdachte [verdachte], op 6 augustus 2017 aangehouden ter zake mishandeling.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, bij niet verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een willekeurige voorbijgangster, waarbij hij haar meermalen tegen haar hoofd heeft gestompt. Het slachtoffer heeft hierdoor pijn en letsel opgelopen. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat een slachtoffer van een dergelijke mishandeling nog lange tijd last kan hebben van de gevolgen hiervan. Bovendien kan dergelijk handelen reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid versterken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 juli 2018 is hij niet eerder in Nederland strafrechtelijk veroordeeld. De verdachte beschikt niet over verblijfsrecht in Nederland en heeft ook geen vaste woon- of verblijfplaats.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Bij het bepalen van deze straf heeft het hof betrokken dat ook – zoals hierna wordt vermeld – de maatregel van schadevergoeding wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.347,00, waarvan € 3.747,00 op materieel geleden schade ziet en € 600,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.021,82, waarvan € 2.721,82 in verband met materieel geleden schade en € 300,00 betreffende immaterieel geleden schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot hetzelfde bedrag als door de rechter in eerste aanleg is toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de gevorderde materiële schadevergoeding af te wijzen, omdat deze schade niet rechtstreeks het gevolg is van het handelen van de verdachte.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.052,00, bestaande uit € 1.752,00 materiële schade en € 300,00 immateriële schade.
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt het hof als volgt.
De materiële schade vloeit rechtstreeks voort uit het bewezen verklaarde: de verdachte heeft de benadeelde partij op 6 augustus 2017 meermalen op haar hoofd geslagen en uit een brief van tandarts [naam] van 18 december 2017 blijkt dat diverse frontelementen van de benadeelde partij op
6 september 2017 mobiel waren. De posten tandartsbehandelingen in het kader van vooronderzoek en reiskosten zijn voldoende onderbouwd en de benadeelde partij heeft deze schade rechtstreeks geleden als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte. De benadeelde partij heeft daarnaast ook de toekomstige kosten voor het vastzetten van haar tanden gevorderd van de verdachte. Voornoemde tandarts heeft in zijn brief vermeld dat de maximale herstelkosten, afhankelijk van de gehanteerde methode, € 4.800,00 dan wel € 3.495,00 zullen zijn. Het hof zal de kosten begroten op € 1.500,00, omdat de kosten op dit moment niet met zekerheid zijn vast te stellen en ook lager dan de door de tandarts genoemde bedragen kunnen uitvallen. Derhalve wijst het hof de gevorderde materiële schade toe tot het bedrag van € 1.752,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf
6 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft lichamelijk letsel, te weten twee loszittende voortanden, een snee in haar lip en schaafplekken, opgelopen en heeft uitvoerig uiteengezet welke impact het bewezenverklaarde heeft gehad op haar persoonlijke leven. Gelet op die concrete onderbouwing en bij gebreke van enige gemotiveerde betwisting van die omstandigheden en van de gevorderde bedragen zijdens de verdachte, leent de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot het bedrag van € 300,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.052,00 (tweeduizend tweeënvijftig euro) bestaande uit€ 1.752,00 (duizend zevenhonderdtweeënvijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.052,00 (tweeduizend tweeënvijftig euro) bestaande uit € 1.752,00 (duizend zevenhonderdtweeënvijftig euro) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 6 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema , mr. C.N. Dalebout en mr. G.M. Boekhoudt, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2018.
mr. C.N. Dalebout is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]