In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de man om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met zijn minderjarige kind naar het Verenigd Koninkrijk en om zijn kind in te schrijven op een school aldaar. De man en de vrouw zijn gescheiden en hebben gezamenlijk gezag over hun kind, dat in Nederland woont. De man heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn werk in het Verenigd Koninkrijk moet verhuizen en dat dit in het belang van het kind is. De vrouw heeft zich verzet tegen de verhuizing en betoogd dat het belang van het kind in Nederland ligt, waar hij geworteld is en waar hij zijn vrienden heeft.
Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van het kind als hoogste prioriteit gesteld, maar ook de belangen van beide ouders in aanmerking genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de man een zwaarwegend belang heeft bij de verhuizing, omdat hij zijn werk niet langer vanuit Nederland kan uitoefenen. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de man voldoende maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van de verhuizing voor het kind te verzachten, zoals het faciliteren van contact tussen de vrouw en het kind en het bieden van een passende school in het Verenigd Koninkrijk.
Uiteindelijk heeft het hof de verzoeken van de man toegewezen en de vrouw verplicht om haar medewerking te verlenen aan de verhuizing en de inschrijving van het kind op school. De omgangsregeling is aangepast zodat het kind regelmatig contact kan houden met de vrouw, zowel in Nederland als in het Verenigd Koninkrijk. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct met de uitvoering kan beginnen, ongeacht eventuele verdere rechtsmiddelen die de vrouw zou kunnen aanwenden.