ECLI:NL:GHAMS:2018:2771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
5 augustus 2018
Zaaknummer
200.235.101/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de rol van de ouders in het contactherstel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 20 december 2017 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] is uitgesproken op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De moeder is van mening dat er geen sprake is van een ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] en dat de ondertoezichtstelling enkel is uitgesproken omdat zij geen medewerking wil verlenen aan contactherstel met de vader. De vader, die sinds 5 maart 2014 als niet-ingezetene in de Basisregistratie Persoonsgegevens staat geregistreerd, heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt om bekrachtiging van de bestreden beschikking.

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 juni 2018 is gebleken dat de moeder nog steeds niet bereid is om de vader in het leven van [de minderjarige] toe te laten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] voortkomt uit het volledig uitsluiten van de vader door de moeder. Het hof heeft overwogen dat de moeder onder behandeling is van een psycholoog, maar dat dit nog niet heeft geleid tot enige bereidheid om contact tussen [de minderjarige] en de vader te faciliteren. Het hof concludeert dat zowel ten tijde van de bestreden beschikking als thans voldaan is aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling, en bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van contact tussen [de minderjarige] en beide ouders voor een gezonde identiteitsontwikkeling. Het hof stelt dat er gewerkt moet worden aan de individuele problematiek van zowel de moeder als de vader, voordat er kan worden gewerkt aan contactherstel. De Raad voor de Kinderbescherming moet beide ouders betrekken bij de hulpverlening, zodat de weerstand van de moeder kan worden overwonnen en de vader zijn aandeel in de problematiek kan erkennen. De uitspraak onderstreept de noodzaak van een zorgvuldige aanpak in zaken van ondertoezichtstelling en contactherstel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.235.101/ 01
zaaknummer rechtbank: C/637009/JE RK 17-1056
beschikking van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 inzake
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.H. Wormhoudt te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming,
locatie Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] );
- de gecertificeerde Instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam (hierna te noemen: de GI);

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 9 maart 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 december 2017.
2.2.
De vader heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- een brief van de zijde van de GI, ingekomen op 14 mei 2018.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder bijgestaan door mr. Wormhoudt;
- de raad vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga;
- de vader, bijgestaan door mr. F.J. Donze, advocaat te Amsterdam en een tolk in de Arabische taal;
- de GI vertegenwoordigd door mevrouw F. Hooft.

3.De feiten

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [de minderjarige] [in] 2016, te [geboorteplaats] .
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] . [de minderjarige] woont sinds het uiteengaan van partijen bij de moeder. Tussen de moeder en de vader is een echtscheidingsprocedure aanhangig. De rechtbank Amsterdam heeft bij beschikking van 24 januari 2018 de echtscheiding uitgesproken.
3.2.
De vader is sinds 5 maart 2014 in de Basisregistratie Persoonsgegevens geregistreerd als niet-ingezetene. Hij verblijft feitelijk in Nederland.
3.3.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 2 mei 2017 heeft de rechtbank Amsterdam de raad verzocht onderzoek te doen en op basis daarvan de rechtbank – samengevat – te adviseren over het verzoek van de vader om een zorgregeling met [de minderjarige] vast te stellen.
3.4.
De raad heeft op 12 oktober 2017 rapport uitgebracht aan de rechtbank en adviseert de behandeling van het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling aan te houden voor de duur van vier maanden om ouders in de gelegenheid te stellen om de benodigde hulpverlening te starten.
3.5.
Bij beschikking van 24 januari 2018 heeft de rechtbank besloten de beslissing omtrent vaststelling van een zorgregeling aan te houden tot 14 mei 2018. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat bij de rechtbank een zitting omtrent de zorgregeling zal plaatsvinden in juli 2018.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] , op verzoek van de raad, onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 20 december 2017 tot 20 december 2018.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3.
De raad heeft ter zitting verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen
4.4.
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of in de onderhavige zaak de gronden voor de ondertoezichtstelling aanwezig waren ten tijde van het geven van de bestreden beschikking en of dit ook thans nog het geval is.
5.2
De moeder is van mening dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat voldaan is aan de grond voor de ondertoezichtstelling zoals bepaald in artikel 1:255 BW. Zij voert daartoe het volgende aan. Er is geen sprake van een ontwikkelingsbedreiging, het gaat goed met [de minderjarige] en zij ontwikkelt zich goed. De ondertoezichtstelling is slechts uitgesproken omdat de moeder geen medewerking wil verlenen aan contactherstel met de vader. Dat zij dat niet wil, komt doordat ze geen vertrouwen meer in de vader heeft. Tijdens de zwangerschap en in de periode kort daarna heeft de moeder trauma’s opgelopen, waarvoor zij nu behandeld wordt. Het tot stand brengen van contact tussen [de minderjarige] en de vader roept bij haar nu nog te veel spanningen op. Daarnaast wil de vader volgens de moeder alleen maar een omgangsregeling omdat hem dat helpt bij de aanvraag van een verblijfvergunning. Hij heeft volgens haar eerder op geen enkele wijze van enige betrokkenheid jegens [de minderjarige] blijk gegeven. Dat de vader nu opeens wel contact wil met [de minderjarige] roept daarom vraagtekens op, aldus de moeder.
5.3
De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] . Die ontwikkelingsbedreiging is gelegen in het volledig buiten spel zetten van de vader door de moeder. De moeder toont geen enkele ruimte voor het tot stand brengen van omgang tussen [de minderjarige] en de vader. Om de moeder zover te krijgen dat zij hier wel aan gaat mee werken, is een gedwongen kader noodzakelijk. Daarvoor is naar mening van de raad een lange adem nodig, waarbij steeds gemonitord wordt in overleg met de psycholoog van de moeder hoeveel ruimte er is bij de moeder voor het tot stand brengen van contact.
5.4
De vader stelt dat hij zich na het uiteengaan van partijen aanvankelijk terughoudend heeft opgesteld om de moeder rust te gunnen. Pas nadat hij het verzoekschrift tot scheiding van tafel en bed van de moeder had gelezen, begreep hij dat het de intentie van de moeder was om hem uit het leven van [de minderjarige] te bannen. Daarop heeft de vader op 27 maart 2017 een verzoek ingediend tot vaststelling van voorlopige voorzieningen waarin hij een minimale contactregeling met [de minderjarige] heeft verzocht. Hij heeft [de minderjarige] al 14 maanden niet gezien en hij vreest dat de moeder een eenzijdig en negatief beeld van hem zal schetsen bij [de minderjarige] . Het ontbreken van alle contact met de vader en de angst dat de moeder hem negatief zal afschilderen maakt naar de mening van de vader dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarbij heeft [de minderjarige] op grond van artikel 7 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: IVRK) ook het recht om haar vader te kennen. De vader heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend, en is in afwachting van de beslissing van de IND hieromtrent, aldus de vader.
5.5
Uit het rapport van de raad van 12 oktober 2017 is het volgende gebleken. De vader en de moeder zijn [in] 2016 met elkaar gehuwd. Omdat [de minderjarige] twee maanden te vroeg werd geboren, waren er in de eerste weken veel zorgen over haar gezondheid. Toen [de minderjarige] drie dagen thuis was uit het ziekenhuis heeft zij zich een keer ernstig verslikt, hetgeen de moeder als een traumatische gebeurtenis heeft ervaren. De moeder krijgt hulpverlening van een psycholoog om de traumatische gebeurtenissen rondom de geboorte van [de minderjarige] te verwerken. Daarnaast is via het Ouder Kind Team (OKT) een Ouder Kind Adviseur (OKA) ingeschakeld, die de moeder begeleidt bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] . De vader en de moeder hebben een geheel andere visie op hetgeen is voorgevallen tijdens hun huwelijk, hoewel beiden erkennen dat de relatie tussen hen in de periode rondom de geboorte van [de minderjarige] slecht was. De moeder geeft aan dat de vader haar heeft mishandeld, de vader ontkent dit. De vader heeft [de minderjarige] sinds februari 2017 niet meer gezien. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed. Het consultatiebureau en het OKT, waarmee de moeder wekelijks contact heeft, hebben geen zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . De OKA is positief over de verzorging door de moeder van [de minderjarige] . Wel is [de minderjarige] , toen de ouders nog bij elkaar waren, getuige geweest van spanningen tussen de ouders. De ouders communiceren al geruime tijd geheel niet meer met elkaar. De moeder voelt zich gekwetst door de vader, en is van mening dat de vader tijdens hun relatie geen enkele interesse heeft getoond in [de minderjarige] . Ze ziet geen rol voor de vader weggelegd in het leven van [de minderjarige] . Hoewel de raad de weerstand van de moeder gelet op de (mogelijk) gedane uitspraken en handelingen van de vader begrijpt, is de raad van mening dat wel van de moeder verwacht kan worden dat zij werkt aan het overwinnen van haar gevoelens van weerstand jegens de vader. [de minderjarige] heeft recht op contact met beide ouders. Dat heeft over het algemeen meerwaarde voor een gezonde geestelijke ontwikkeling van kinderen. Het volledig buiten beeld houden van de vader in het leven van [de minderjarige] beschouwt de raad als een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] . Op dit moment is het echter nog te vroeg om contactherstel op een prettige en ontspannen manier vorm te geven. Beide ouders dienen daarvoor eerst aan individuele doelen te werken. De moeder dient te werken aan het verwerken van het verleden, en daarmee samenhangend aan haar gevoelens van wantrouwen ten opzichte van de vader. De moeder dient daarnaast ook de vader te introduceren bij [de minderjarige] door met haar op een positieve (of op zijn minst) neutrale manier over de vader te spreken. De vader dient volgens de raad een aantal praktische zaken goed te regelen zoals het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Hij moet daarnaast aan de moeder laten zien dat hij betrouwbaar is. Ook moet de vader zijn best doen om meer deel uit te gaan maken van de Nederlandse samenleving. Daarmee kan bijvoorbeeld gestart worden door het leren van de taal. Nadat beide ouders aan hun individuele doelen hebben gewerkt, kan volgens de raad gewerkt worden aan contactherstel. Nu de ouders, en met name de moeder, niet bereid dan wel in staat zijn om hulpverlening gericht op contactherstel te accepteren, acht de raad het noodzakelijk dat deze hulpverlening wordt vorm gegeven in het kader van een ondertoezichtstelling.
5.6
Ter zitting is gebleken dat de moeder nog altijd niet bereid is om de vader toe te laten in het leven van [de minderjarige] . Zij geeft aan dat wanneer [de minderjarige] ouder is, [de minderjarige] wellicht zelf contact wil opnemen met haar vader. Op dat moment zal zij kijken wat daartoe de mogelijkheden zijn. Door de gezinsmanager is voorgesteld dat de moeder een email-adres aanmaakt, zodat de moeder de vader maandelijks op de hoogte van de ontwikkeling van [de minderjarige] kan houden. Het lukt de moeder echter niet een email-adres aan te maken, omdat het idee van email-contact met de vader te veel weerstand bij haar oproept. De vader heeft aangegeven dat hij [de minderjarige] zo nu en dan op straat ziet, nu de moeder en [de minderjarige] vlak bij de meubelzaak van de vader wonen. Hij maakt dan geen contact met [de minderjarige] , omdat zij niet weet wie hij is, en de vader haar niet wil laten schrikken. Op de eerste verjaardag van [de minderjarige] heeft de vader een tas met cadeaus voor [de minderjarige] afgegeven, maar deze werden niet door de moeder geaccepteerd. De GI heeft aangegeven te worstelen met de opdracht van de kinderrechter, nu [de minderjarige] fysiek veilig is. Momenteel richt de gezinsmanager zich vooral op de moeder, en het creëren van ruimte bij de moeder voor contactherstel met de vader. Daarbij wil de gezinsmanager niets forceren. Met de vader wordt nog niet aan doelen gewerkt.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Bij de moeder bestaat geen enkele bereidheid om de vader te betrekken in het leven van [de minderjarige] . De moeder staat weliswaar onder behandeling van een psycholoog, welke behandeling onder meer zou moeten leiden tot het verkleinen van de weerstand van de moeder jegens de vader, maar dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat de moeder bereid is om na te denken over mogelijkheden tot statusvoorlichting van [de minderjarige] dan wel tot contact tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder heeft aangegeven daarover te willen nadenken op het moment dat [de minderjarige] daar zelf om vraagt. Gezien het feit dat [de minderjarige] op dit moment twee jaar oud is, ligt het in de lijn der verwachtingen dat dit nog zeker enkele jaren op zicht zal laten wachten. Ook het feit dat de moeder er niet in geslaagd is om, op verzoek van de gezinsvoogd, een email-adres aan te maken, zodat zij een begin kan maken met het informeren van de vader omtrent de ontwikkeling van [de minderjarige] , toont dat bij de moeder geen ruimte bestaat om de vader een rol te geven in het leven van [de minderjarige] . Hoewel het hof niet twijfelt aan de authenticiteit van de weerstand van de moeder, acht het hof het feit dat de moeder ook niet de intentie heeft om de vader een plek te geven in het leven van [de minderjarige] zorgwekkend, nu statusvoorlichting en zo mogelijk contact essentieel zijn voor een goede identiteitsontwikkeling. Dat de vader slechts een zorgregeling met [de minderjarige] zou willen omdat dat het verkrijgen van een verblijfsstatus vergemakkelijkt, zoals de moeder aanvoert, is niet gebleken. Het hof overweegt voorts dat ook de omstandigheid dat de vader zich niet althans niet adequaat lijkt in te spannen om het wantrouwen en de weerstand van de moeder jegens hem weg te nemen bijdraagt aan voornoemde zorgelijke situatie die bestaat ten aanzien van de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] . Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zowel ten tijde van de bestreden beschikking als thans is voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling.
Ter zitting heeft de GI verklaard dat momenteel alleen met de moeder wordt gewerkt aan de doelen van de ondertoezichtstelling. Omdat de GI worstelt met de opdracht van de kinderrechter is nog geen plan van aanpak opgesteld. Naar het oordeel van het hof heeft de kinderrechter in de bestreden beschikking duidelijke doelen geformuleerd. Deze doelen zien zowel op de moeder, als op de vader. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat in het kader van de ondertoezichtstelling beide partijen moeten worden betrokken bij de hulpverlening door de GI. De weerstand van de moeder jegens de vader vindt zijn oorsprong in de onderliggende partnerproblematiek van ouders tijdens het huwelijk. Om deze weerstand te overwinnen is het derhalve van belang dat niet slechts met de moeder wordt gewerkt aan het overwinnen van haar weerstand, maar ook met de vader wordt bekeken wat zijn aandeel is geweest in de problematiek. Met de vader dient derhalve gewerkt te worden aan het erkennen van dat aandeel. Hoewel de gezinsmanager aangeeft dat het te prijzen is dat de vader zich jegens [de minderjarige] terughoudend opstelt, dient de vader zich in te spannen om het wantrouwen van de moeder jegens hem weg te nemen. Pas nadat met beide ouders is gewerkt aan hun individuele doelen, kan gewerkt worden aan contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. De hulpverlening zal derhalve, zoals ook volgt uit de in de bestreden beschikking vermelde, door het hof onderschreven, doelen, in aanvang met name gericht moeten zijn op de individuele problematiek van de ouders, en daarna, indien mogelijk, op het veilig en ontspannen vormgeven van contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mw. mr. J. Jonkers en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. K.A.M. van der Zon als griffier en is op 31 juli 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.