ECLI:NL:GHAMS:2018:2761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
5 augustus 2018
Zaaknummer
200.221.706/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van grootouders tot voogd over minderjarige na afwijzing verzoek door de rechtbank

In deze zaak hebben de grootouders van een minderjarige, geboren in 2016, hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017. De rechtbank had het verzoek van de grootouders om hen te benoemen tot voogd over de minderjarige afgewezen en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) benoemd tot voogd. De grootouders, die gezamenlijk in hoger beroep zijn gekomen, hebben betoogd dat zij in staat zijn om de belangen van de minderjarige te waarborgen en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet geschikt zijn als voogd.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, waaronder de ondercuratelestelling van de moeder van de minderjarige en de zorgen over haar zorgcapaciteiten. De grootouders hebben in het verleden al beslissingen genomen in het belang van de moeder en de minderjarige en hebben meegewerkt aan de plaatsing van de minderjarige in pleegzorg. Het hof heeft vastgesteld dat de grootouders, ondanks hun gescheiden woonomstandigheden, in staat zijn om samen te werken en de zorg voor de minderjarige op zich te nemen.

Na het horen van de argumenten van de grootouders, de GI en de Raad voor de Kinderbescherming, heeft het hof geconcludeerd dat de grootouders gezamenlijk tot voogd moeten worden benoemd. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de raad tot het belasten van de GI met de voogdij afgewezen. De grootouders zijn benoemd tot voogd over de minderjarige, waarmee het hof de belangen van de minderjarige vooropstelt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.221.706/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/625795 / FA RK 17-1771 (RT/PS)
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 juli 2018 inzake

1.[de grootmoeder] ,

hierna te noemen: de grootmoeder,

2. [de grootvader] ,

hierna te noemen: de grootvader,
beide wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk te noemen: de grootouders,
advocaat: mr. T.G. Griffith te Amsterdam,
en
Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), en
- de hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De grootouders zijn op 16 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van bovengenoemde beschikking van 24 mei 2017.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de raad van 18 oktober 2017, ingekomen op 20 oktober 2017;
- een brief van de zijde van de GI van 19 oktober 2017 met bijlage, ingekomen op 20 oktober 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de grootouders van 6 april 2018 met bijlage, ingekomen op 9 april 2018.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 april 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de grootouders, bijgestaan door mr. T.G. Griffith;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers;
- de GI, vertegenwoordigd door de jeugdzorgwerker, vergezeld door een collega;
- de moeder;
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).

3.De feiten

3.1
[de moeder] is de moeder van [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2016, te [geboorteplaats] .
3.2
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2012 is de moeder onder curatele gesteld wegens een geestelijke stoornis. Daarbij is de grootmoeder tot curator over de moeder benoemd.
3.3
De moeder en [de minderjarige] verbleven van 4 januari 2017 tot 1 april 2017 in een trainings- en observatiehuis van Cordaan.
3.4
[de minderjarige] heeft van april tot december 2017 in een netwerkpleeggezin verbleven en verblijft sindsdien in het huidige (perspectiefbiedende) pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, de GI benoemd tot voogd over [de minderjarige] en is het verzoek van de grootouders om hen te benoemen tot voogd over [de minderjarige] afgewezen.
4.2
De grootouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van de raad af te wijzen en hen te benoemen tot voogd over [de minderjarige] .
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor de vraag of de rechtbank terecht en op goede gronden het verzoek van de grootouders om hen te belasten met de voogdij over [de minderjarige] heeft afgewezen.
5.2
Op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn onbevoegd tot het gezag minderjarigen, zij die onder curatele zijn gesteld en zij wier geestvermogens zodanig zijn gestoord, dat zij in de onmogelijkheid verkeren het gezag uit te oefenen, tenzij deze stoornis van tijdelijke aard is.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:253q lid 3 BW, belast de rechtbank, indien de andere ouder op één der in artikel 1:246 BW genoemde gronden onbevoegd is tot de uitoefening van het gezag, de andere ouder met het gezag, tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. Alsdan benoemt zij een voogd.
5.3
De grootouders betogen dat de rechtbank hun verzoek om hen te belasten met de voogdij over [de minderjarige] ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank heeft zonder deugdelijk bewijs geoordeeld dat de grootouders niet in staat zijn om de belangen van [de minderjarige] te waarborgen. De grootouders, en de grootmoeder als curator in het bijzonder, nemen al jaren beslissingen voor de moeder, die in haar belang zijn. Zij zijn zich ervan bewust dat de moeder niet in staat is om voor [de minderjarige] te zorgen. Zij hebben daarom na de geboorte van [de minderjarige] een advocaat geraadpleegd om te worden benoemd tot voogd over [de minderjarige] . Door een miscommunicatie tussen de grootouders en hun toenmalig advocaat is dit verzoek echter niet ingediend. Voorts hebben de grootouders vanaf zijn geboorte in overleg met de hulpverleningsinstanties in het belang van [de minderjarige] gehandeld. Zo hebben zij een netwerkpleeggezin aangedragen en hebben zij meegewerkt aan onderzoeken door de betrokken instanties. Daarbij komt dat de grootouders hun eigen dochters zonder problemen hebben grootgebracht. De raad heeft nooit onderzoek gedaan naar de capaciteiten van de grootouders. Het onderzoek van Koninklijke Visio, revalidatie-instelling voor blinden en slechtzienden (hierna te noemen: Visio) ziet enkel op de grootmoeder, terwijl de grootouders hebben verzocht om gezamenlijk te worden belast met de voogdij over [de minderjarige] . Naar de capaciteiten van de grootvader is geen onderzoek gedaan. Uit het onderzoek van Visio blijkt voorts dat de grootmoeder leerbaar is. Zij is dan ook goed in staat om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. De grootouders wonen op dit moment nog gescheiden, maar de grootvader is het merendeel van de tijd bij de grootmoeder. Daarbij is de grootvader, indien nodig, bereid om wederom bij de grootmoeder te komen wonen. Ook is het voor hem mogelijk om minder te gaan werken, om zo samen met de grootmoeder voor [de minderjarige] te kunnen zorgen. Nu de moeder inmiddels zelfstandig woont, zijn de zorgen met betrekking tot de objectiviteit en afstand van de grootouders ten opzichte van de moeder niet meer aan de orde. Gelet op deze omstandigheden dient de bestreden beschikking te worden vernietigd en dient het verzoek van de grootouders om hen te benoemen tot voogd over [de minderjarige] alsnog te worden toegewezen, aldus de grootouders.
5.4
De raad handhaaft zijn standpunt dat de GI belast dient te zijn met de voogdij over [de minderjarige] . De raad heeft daaraan ter zitting in hoger beroep toegevoegd dat ten tijde van het onderzoek door de raad zorgen bestonden over de veiligheid, structuur en voorspelbaarheid voor [de minderjarige] bij de grootmoeder thuis. De raad heeft destijds geoordeeld dat de grootouders op dat moment nog niet konden worden belast met de voogdij over [de minderjarige] . Inmiddels heeft [de minderjarige] reeds in twee verschillende pleeggezinnen verbleven. [de minderjarige] bevindt zich op dit moment in zijn primaire ontwikkelingsfase. Van belang is dan ook de vraag wat het nogmaals wisselen van opvoedsituatie voor [de minderjarige] zou betekenen. De situatie van de grootouders lijkt sinds het raadsonderzoek enigszins gewijzigd. Desondanks zou nader onderzoek nodig zijn om te bezien of de thuissituatie bij de grootouders voldoende aansluit bij hetgeen [de minderjarige] nodig heeft. Daarnaast is de vraag of de grootouders, in het licht van hun wens om zelf voor [de minderjarige] te zorgen, in staat zijn om objectieve beslissingen ten opzichte van [de minderjarige] te nemen. De bestreden beschikking dient gelet op deze omstandigheden te worden bekrachtigd, aldus de raad.
5.5
De GI heeft het volgende betoogd. Op basis van onder andere het onderzoek door Visio bestaan twijfels of de veiligheid en ontwikkeling van [de minderjarige] bij de grootouders thuis voldoende is gewaarborgd. De grootvader heeft een fulltime baan en werkt in wisseldienst, waardoor hij onvoldoende beschikbaar is om de zorg voor [de minderjarige] op zich te nemen. [de minderjarige] is op dit moment gelet op zijn leeftijd volop in ontwikkeling. De visuele beperking van de grootmoeder vormt een veiligheidsrisico. Voorts is het ook in geval de vader van [de minderjarige] in beeld komt van belang dat de GI als neutrale partij belast is met de voogdij over [de minderjarige] . Op grond van het raadsrapport van 17 maart 2017, het onderzoeksrapport van Visio en de informatie op basis van de gesprekken met de grootouders is besloten om [de minderjarige] in een perspectiefbiedend pleeggezin te plaatsen. In het pleeggezin gaat het goed met [de minderjarige] . Het contact tussen de GI en de grootouders verloopt goed. Gelet op de jonge leeftijd van [de minderjarige] is het belangrijk dat hij zich zo snel mogelijk kan hechten in een gezin. Duidelijkheid over een vast opvoedperspectief is daarbij voor hem van groot belang. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd, aldus de GI.
5.6
De pleegmoeder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat het op dit moment goed gaat met [de minderjarige] . [de minderjarige] ziet de grootouders en de moeder gezamenlijk eenmaal in de drie weken. Na een bezoekmoment met de grootouders en de moeder is bij [de minderjarige] sprake van meer onrust. Sinds een maand heeft [de minderjarige] last van benauwdheidsklachten, waarvoor hij eenmaal bij de eerste hulp is geweest. Dit kan een vorm van aandachtvragen zijn. Daarnaast zijn er enkele angstige momenten geweest waarbij [de minderjarige] bijna in zijn eten stikte, aldus de pleegmoeder.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. Op 15 december 2016 is door Veilig Thuis een melding gedaan bij de GI, nadat na de geboorte van [de minderjarige] in het ziekenhuis onder andere zorgen waren ontstaan over de vaardigheden van de moeder met betrekking tot de zorg voor [de minderjarige] . De GI was op dat moment reeds bij de moeder betrokken vanuit het drangkader. Uit een psychologisch onderzoek naar de moeder dat in januari 2009 is uitgevoerd bij de Alphons Laudyschool blijkt dat de moeder destijds functioneerde op verstandelijk beperkt niveau. Daarnaast heeft zij net als de grootmoeder een erfelijke oogafwijking waardoor zij visueel beperkt is. De moeder staat sinds 6 juni 2012 onder curatele, waarbij de grootmoeder is benoemd tot curator. Vanwege de ondercuratelestelling is de moeder onbevoegd tot de uitoefening van het gezag, zodat ten aanzien van [de minderjarige] na zijn geboorte een gezagsvacuüm is ontstaan. De GI heeft de raad daarom op 27 februari 2017 verzocht onderzoek te doen naar de voogdij over [de minderjarige] . De raad heeft op 17 maart 2017 een rapport uitgebracht, dat zich bij de stukken bevindt. Uit dit rapport blijkt – kort gezegd – dat de raad de grootouders onvoldoende in staat acht om het belang van [de minderjarige] voorop te stellen als het gaat om objectief en neutraal zijn bij het nemen van gezagsbeslissingen. Volgens de raad is het niet in [de minderjarige's] belang om de vader met de voogdij te belasten, nu de vader ontkent dat [de minderjarige] zijn zoon is, heeft laten weten een DNA-test te willen, hij [de minderjarige] sinds zijn geboorte niet heeft gezien en vooralsnog geen rol heeft in het leven van [de minderjarige] .
[de minderjarige] heeft na zijn geboorte samen met de moeder bij de grootmoeder thuis gewoond. De grootvader woont daar niet in, maar is wel vaak aanwezig. Aldaar bood Stichting Philadelphia Zorg, die sinds 2013 bij de moeder is betrokken, driemaal per week ambulante hulp. Daarnaast kreeg de moeder in de thuissituatie bij de grootmoeder hulp van Maatschappelijk werk. Op 4 januari 2017 is de moeder met [de minderjarige] verhuisd naar een observatie- en trainingshuis van Cordaan om te onderzoeken in hoeverre zij de zorg voor [de minderjarige] op zich kon nemen. De moeder en [de minderjarige] verbleven doordeweeks in het observatie- en trainingshuis en in de weekends bij de grootmoeder thuis. De moeder en [de minderjarige] hebben tot 1 april 2017 in het observatie- en trainingshuis verbleven. Uit de evaluatie van Cordaan op 23 februari 2017 komt naar voren dat de moeder veel herhaling nodig heeft en dat informatie bij haar nauwelijks beklijft. De zorg voor [de minderjarige] is volgens Cordaan te zwaar voor haar. [de minderjarige] heeft na onderling overleg tussen de grootouders en de GI vanaf april 2017 in het gezin van de broer van de grootmoeder verbleven. De moeder van [de minderjarige] woont sinds 9 april 2018 in een woon/zorglocatie van Visio.
Nadat onrust was ontstaan tussen de grootmoeder en haar broer is [de minderjarige] , wederom na overleg tussen de grootouders en de GI, op 7 december 2017 in het huidige pleeggezin geplaatst. De grootouders en de moeder zien [de minderjarige] daar eenmaal in de drie weken gedurende anderhalf uur.
Naast zorgen over de moeder bestonden ook zorgen ten aanzien van de grootouders. Deze zorgen hadden met name betrekking op de draagkracht van de grootmoeder, mede in verband met haar visuele beperking. Op verzoek van de GI heeft Visio in de periode mei-juni 2017 onderzoek gedaan naar de grootmoeder. Daarbij heeft Visio een visueel functieonderzoek, een intelligentieonderzoek (bepaling leerbaarheid) en een persoonlijkheidsonderzoek bij de grootmoeder uitgevoerd. Uit het visueel functieonderzoek komt naar voren dat de grootmoeder een visus van 0,03 heeft en dat haar gezichtsscherpte sterk is verlaagd, waarbij het zien van details niet mogelijk is. Het onderscheiden van primaire kleuren is wel mogelijk. De grootmoeder maakt zoveel mogelijk gebruik van haar andere zintuigen. Teksten op de computer, telefoon, boeken en ondertiteling worden gesproken. Buitenshuis maakt zij gebruik van een tast-stok. Uit het intelligentieonderzoek komt naar voren dat op basis van de verbale onderdelen bij de grootmoeder sprake is van een gemiddeld intelligentieniveau. Uit de brief van de GI van 13 april 2018 blijkt dat de GI op basis van het onderzoek door Visio en het onderzoek door de raad tot het besluit is gekomen dat de opvoedsituatie bij de grootmoeder onvoldoende veiligheid biedt voor [de minderjarige] om te kunnen opgroeien en zich optimaal te kunnen ontwikkelen. [de minderjarige] ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat en het contact tussen de grootouders, de moeder en het pleeggezin verloopt goed, aldus de GI.
5.8
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige zaak niet de verblijfplaats van [de minderjarige] ter beoordeling voorligt, maar de vraag wie belast dient te zijn met de voogdij over [de minderjarige] . Het hof benadrukt in dit verband dat de grootouders ter zitting in hoger beroep hebben verklaard dat zij vinden dat [de minderjarige] goed zit in het huidige pleeggezin en dat zij bereid zijn om een stap terug te doen indien het in het belang is van [de minderjarige] om deze plaatsing te continueren. Ook al is er tussen de grootouders en de hulpverlening soms ruis geweest over wat het belang van [de minderjarige] vergt, de grootouders zijn ook in staat gebleken om beslissingen te nemen in het belang van [de minderjarige] , alsmede om in het belang van [de minderjarige] te handelen. Zo hebben de grootouders meegewerkt met de plaatsing van de moeder en [de minderjarige] in het observatie- en trainingshuis van Cordaan. Nadat duidelijk was geworden dat de moeder na deze plaatsing niet in staat was om de verzorging van [de minderjarige] op zich te nemen, hebben de grootouders in overleg met de GI gezorgd dat [de minderjarige] bij de broer van de grootmoeder is geplaatst. Alhoewel zij het liefst hadden gezien dat zij zelf voor [de minderjarige] mochten zorgen, hebben zij loyaal meegewerkt aan de pleegzorgplaatsing, loopt de bezoekregeling goed en is er goed contact met de pleegmoeder en de GI. Voorts heeft de grootmoeder haar medewerking verleend aan het onderzoek door Visio. Uit dit onderzoek komt naar voren dat bij de grootmoeder sprake is van een gemiddelde intelligentie, dat geen moeilijkheden worden verwacht op het gebied van haar leerbaarheid, dat zij zich in een rustige omgeving zonder stress goed kan handhaven en weloverwogen kan zijn en dat zij gemotiveerd is tot het zoeken en aanvaarden van hulp en voldoende flexibel is daarin een manier te vinden. De door de raad en de GI geuite zorgen ten aanzien van de draagkracht van de grootmoeder zijn zeker relevant voor beantwoording van de vraag of [de minderjarige] bij haar zou kunnen wonen. Deze vraag ligt evenwel niet voor, en dat de draagkracht tekort schiet voor het uitoefenen van de voogdij is gesteld noch gebleken. Het hof acht daarom voldoende aannemelijk dat de beperkingen bij de grootmoeder niet in de weg staan aan het - samen met de grootvader - nemen van gezagsbeslissingen over [de minderjarige] die in zijn belang zijn. Daarbij neemt het hof verder in aanmerking dat de grootmoeder zelfstandig twee dochters, die eveneens een ernstige visuele beperking hebben, heeft verzorgd en opgevoed zonder dat dat kenbaar tot onoverkomelijke problemen heeft geleid en dat niet gesteld of gebleken is dat de grootmoeder als curator van de moeder van [de minderjarige] tekortschiet. Dat de grootmoeder een onvoldoende neutrale positie tussen [de minderjarige] en zijn moeder zou kunnen innemen is evenmin voldoende aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de situatie bij de grootmoeder thuis inmiddels in zoverre is gewijzigd dat de moeder daar niet langer woont, maar in een woon/zorglocatie van Visio. Daarmee heeft de grootmoeder er van blijkgegeven beslissingen te kunnen nemen in het belang van naasten die niet noodzakelijkerwijs haar eigen belang dienen.
Nu de moeder onbevoegd en de vader niet in staat is om het gezag over [de minderjarige] uit te oefenen, dient een voorziening in de voogdij getroffen te worden die het belang van [de minderjarige] dient. Dit belang wordt (mede) ingevuld door het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden. Uit hetgeen hiervoor onder 5.7 is overwogen, volgt dat [de minderjarige] tot zijn grootouders in een nauwe persoonlijke betrekking staat en dat de grootouders deze betrekking mede vorm willen geven door belangrijke (gezags-) beslissingen over [de minderjarige] te nemen, hetgeen slechts mogelijk is als zij de voogdij over hem hebben. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de door grootmoeder herhaaldelijk geuite wens om zelf voor [de minderjarige] te zorgen en de positie van [de minderjarige's] biologische vader thans in de weg moet staan aan toekenning van de voogdij aan de grootouders. Deze vraag beantwoordt het hof ontkennend. Het geeft daarbij de doorslag aan de resultaten van het onderzoek van Visio waaruit naar voren komt dat de grootmoeder in staat is om weloverwogen te zijn en gemotiveerd is om hulp te aanvaarden, terwijl de grootouders ter zitting in hoger beroep zoals gezegd hebben verklaard dat zij zien dat [de minderjarige] goed zit in het pleeggezin en dat zij bereid zijn om een stap terug te doen als dat voor [de minderjarige] van belang is, ook als dit zou betekenen dat hij op een andere plek dan bij grootmoeder geplaatst moet blijven.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de grootouders tot voogd over [de minderjarige] dienen te worden benoemd. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen, het verzoek van de raad tot het belasten van de GI met de voogdij over [de minderjarige] (alsnog) afwijzen en het verzoek van de grootouders om hen gezamenlijk te belasten met de voogdij over [de minderjarige] toewijzen.
5.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst af het verzoek van de raad tot benoeming van de GI tot voogd over [de minderjarige] ;
benoemt [de grootmoeder] en [de grootvader] gezamenlijk tot voogd over [de minderjarige] , geboren [in] 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaard deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. S.F.M. Wortmann, bijgestaan door mr. H. Sapir als griffier en is op 31 juli 2018 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.