In deze zaak gaat het om de nietigheid van een overeenkomst tot het volgen van een mbo-opleiding, die tot stand is gekomen zonder de vereiste toestemming van de wettelijk vertegenwoordiger van een minderjarige leerling. De leerling, aangeduid als [appellante], heeft de overeenkomst vernietigd, maar is tegelijkertijd aansprakelijk gesteld voor de schade die het opleidingsinstituut, Imko Opleidingen B.V., heeft geleden door de vervalsing van de handtekening van haar ouders. De zaak is gestart met een hoger beroep door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin haar verzet tegen een verstekvonnis werd afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat Imko er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de handtekening van de ouder op de overeenkomst authentiek was, omdat de leerling de opleiding had gevolgd zonder dat er eerder twijfel was gerezen over de toestemming van de ouders.
Het hof heeft de grieven van [appellante] gegrond verklaard, omdat zij ten tijde van het aangaan van de overeenkomst minderjarig was en de toestemming van haar ouders ontbrak. Het hof oordeelde dat de overeenkomst vernietigbaar was en dat Imko niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de handtekening. Desondanks werd [appellante] aansprakelijk gesteld voor de schade die Imko had geleden door de vervalsing van de handtekening. Het hof heeft de vordering van Imko tot schadevergoeding toegewezen, maar tot een lager bedrag dan oorspronkelijk gevorderd, en heeft [appellante] veroordeeld tot betaling van € 5.410,--, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden eveneens aan [appellante] opgelegd, die grotendeels in het ongelijk werd gesteld.