ECLI:NL:GHAMS:2018:271

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.207.601/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van kosten van verzorging en opvoeding van kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de man om de vrouw te verplichten tot vergoeding van kosten voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen. Het huwelijk van partijen is op 14 februari 2005 ontbonden door echtscheiding en zij hebben drie kinderen. In een echtscheidingsconvenant zijn afspraken gemaakt over de kosten van de kinderen, maar de man stelt dat hij meer heeft bijgedragen dan afgesproken. De vrouw betwist dit en stelt dat de man zich ten onrechte geld van de rekening voor de kinderen heeft toegeëigend. Het hof heeft vastgesteld dat partijen na 2008 geen overeenstemming meer hebben bereikt over de kosten en dat de vrouw de man meerdere keren heeft gewezen op het feit dat kosten voor de kinderen alleen in overleg verrekend mochten worden. Het hof oordeelt dat de man niet langer kan volhouden dat hij recht heeft op verrekening van de kosten, omdat de vrouw duidelijk heeft gemaakt dat zij niet meer instemde met de eerdere gang van zaken. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van de man wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.207.601/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/239693 / FA RK 16-1153
beschikking van de meervoudige kamer van 23 januari 2018 inzake
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.R. Carrière te Haarlem,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 19 oktober 2016 uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 17 januari 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 oktober 2016.
2.2
De vrouw heeft op 29 maart 2017 een verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De man heeft op 24 mei 2017 een verweerschrift op het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof is voorts het volgende ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 26 juni 2017 met bijlagen, ingekomen op 27 juni 2017.
2.5
Namens de hierna te noemen kinderen heeft mr. Mutsaers in een brief van 27 maart 2017 kort hun standpunt in deze zaak weergegeven.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 20 juli 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
2.7
Bij de mondelinge behandeling is afgesproken dat partijen na de zitting zullen proberen tot overeenstemming te komen. Bij V-formulier van 9 oktober 2017, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017, heeft de advocaat van de vrouw laten weten dat partijen geen akkoord hebben bereikt. Het hof zal daarom alsnog een beschikking wijzen. Het hof wijst erop dat geen gelegenheid is geboden na de mondelinge behandeling nog nadere stukken in het geding te brengen, zodat geen acht zal worden geslagen op de producties die de vrouw bij voornoemd V-formulier heeft meegestuurd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is op 14 februari 2005 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van:
- [kind a] (hierna: [kind a] ), geboren [in] 1997,
- [kind b] (hierna: [kind b] ), geboren [in] 1998 en
- [kind c] (hierna: [kind c] ), geboren [in] 2000 (hierna ook: de kinderen).
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
3.5
In het door partijen op 21 december 2004 ondertekende echtscheidingsconvenant is onder meer het volgende opgenomen:
"(…)
4.2
Partijen komen overeen dat zij de directe kosten van het levensonderhoud alsmede de huisvesting van de kinderen en met de kinderen doorgebrachte vakanties ieder voor eigen rekening nemen voor wat betreft de periode dat de kinderen bij hem of haar verblijven. Alle andere kosten waaronder te verstaan de kosten voor kleding, schoolkosten, cadeaus etc zullen voor gezamenlijke rekening van partijen zijn. Partijen zullen daartoe een en/of-rekening openen waarop zij maandelijks een door hen vast te stellen bedrag zullen storten. Van die rekening zullen partijen al deze kosten voldoen. Vooralsnog wordt op deze rekening in elk geval de helft van de kinderbijslag gestort, met ingang van het tijdstip waarop de eerstvolgende kinderbijslag na ondertekening van dit convenant wordt ontvangen. Partijen zullen voorts een spaarrekening openen waarop de helft van de kinderbijslag wordt gestort. Die spaarrekening zal uitsluitend zijn bestemd voor latere studiekosten van de kinderen. Partijen zullen alleen met gezamenlijke toestemming over de rekening kunnen beschikken. Partijen hebben recht op een uitkering van het Nationaal Restauratiefonds. Die uitkering zal bij vrijkomen daarvan op deze rekening worden gestort. Als het pand [a-straat] te [plaats] wordt verkocht voordat de betreffende uitkering is ontvangen, zal het alsdan te ontvangen (lagere) uitkeringsbedrag eveneens worden gestort op de betreffende rekening. Deze uitkeringen terzake het Nationaal Restauratiefonds zullen worden aangewend voor studie van de kinderen, in overleg tussen partijen. Partijen komen voorts overeen om ieder maandelijks een bedrag te sparen ten behoeve van de kinderen. Uiterlijk in de maand januari 2006 zullen partijen een aanvang maken met deze spaarregeling.
(…)"
Dit convenant maakt deel uit van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 25 januari 2005.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de man, te bepalen dat de vrouw de bepalingen uit het tussen partijen gesloten convenant dient na te komen in die zin dat zij de man de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te vergoeden voor een bedrag van € 20.839,20, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De vrouw verzoekt primair de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te verklaren en subsidiair -naar het hof begrijpt- de bestreden beschikking te bekrachtigen. In voorwaardelijk incidenteel appel verzoekt de vrouw te bepalen dat –naar het hof begrijpt onder de voorwaarde dat het principaal hoger beroep wordt toegewezen-:
-de man aan haar dient te voldoen de helft van de door haar betaalde verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen, in totaal (de helft van € 6.659,16 + € 8.782,14 =) € 7.720,65;
-de man op de kinderrekening dient te storten € 9.583,93;
-de man op de spaarrekening voor de kinderen dient te storten € 27.226,81.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek in voorwaardelijk incidenteel appel in die zin aangevuld c.q. vermeerderd dat zij eveneens verrekening van de kosten over 2016 en 2017 (€ 2.616,10) verzoekt en voorts verzoekt te bepalen dat, voor zover het hof van oordeel is dat de vrouw aan de man dient te betalen, die verplichting pas opeisbaar is nadat in de bodemzaak bij de rechtbank is beslist inzake de vorderingen van de vrouw over de uitkering door het restauratiefonds en de storting op de rekening van € 9.583,93.
4.4
De man verzoekt het voorwaardelijk incidenteel appel van de vrouw af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid
5.1
Anders dan de vrouw, is het hof van oordeel dat de bezwaren van de man tegen de bestreden beschikking voldoende kenbaar uit het appelschrift blijken en dat derhalve eveneens voldoende kenbaar was waartegen de vrouw zich diende te verweren. Dit blijkt ook uit haar inhoudelijk verweer zoals opgenomen in haar verweerschrift in principaal appel. Het hof acht dan ook geen gronden aanwezig om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, zoals door de vrouw verzocht.
De verdere beoordeling
5.2
De rechtbank heeft het verzoek van de man, te bepalen dat de vrouw nog een bedrag aan hem verschuldigd is ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, -kort gezegd- bij gebrek aan voldoende onderbouwing afgewezen. In hoger beroep stelt de man dat hij deze kosten wel degelijk heeft onderbouwd en voert hij aan dat hij (veel) meer heeft bijgedragen aan de kosten van de kinderen dan waartoe hij op grond van het convenant verplicht was. Hij stelt in dat verband dat het op een gegeven moment tussen partijen (anders dan in het convenant vermeld) de gewoonte werd dat ieder bepaalde verblijfsoverstijgende kosten voor zijn/haar rekening nam en dat diegene aan de ander verzocht de helft van die kosten te vergoeden, hetgeen vervolgens ook gebeurde. De man heeft daarom steeds een schema bijgehouden waarin stond wat de afrekening tussen partijen moest zijn en hij heeft dit ieder jaar aan de vrouw per e-mail gestuurd. De vrouw heeft nooit inhoudelijk op die mails gereageerd en maakte geen bezwaar tegen de door de man daarbij opgenomen verdeelstaat. Gelet op het feit dat hij veel meer kosten voor zijn rekening nam, dient de vrouw alsnog een bedrag aan hem te vergoeden, aldus de man. De man is van mening dat de vrouw niet duidelijk heeft aangegeven waarom zij thans meent dat zij niet voor de helft dient bij te dragen.
5.3
De vrouw betwist de stellingen van de man, meer in het bijzonder dat zij thans nog gehouden zou zijn een bijdrage aan hem te betalen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de man zich in 2006 en 2007 ten onrechte een bedrag van de betaalrekening voor de kinderen van in totaal € 9.583,93 heeft toegeëigend. De vrouw was het daar niet meer eens en heeft de man daar meermalen op gewezen. Zij wijst er op dat zij al in februari 2008 (het hof begrijpt: januari), en nogmaals bij brief van 27 juli 2011 aan de man heeft medegedeeld dat alle kosten voor de kinderen die niet in overleg worden gedaan niet (meer) voor verrekening vatbaar zijn. De man heeft vervolgens nimmer met de vrouw overlegd of een nota aan de vrouw gestuurd. Zij geeft aan dat de sport, muzieklessen en zeillessen zonder overleg met en zonder instemming van haar door de man zijn geïnitieerd. De vrouw is daarmee van oordeel dat het verzoek tot (alsnog) verrekenen van de door de man gedane uitgaven moet worden afgewezen.
5.4
Het hof stelt aan de hand van de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep het volgende vast.
Partijen zijn in het convenant overeengekomen dat voor de kinderen een spaarrekening alsmede een en/of rekening in gebruik zou worden genomen. Op de en/of rekening zou volgens het convenant de helft van de kinderbijslag worden gestort, alsmede een door ieder van partijen te betalen bijdrage. Op de spaarrekening zou de andere helft van de te ontvangen kinderbijslag worden gestort, bedoeld voor (latere) studiekosten voor de kinderen. Partijen hebben verklaard dat zij van meet af aan geen (volledig) gevolg aan deze afspraken uit het convenant hebben gegeven. Vast staat dat in ieder geval de helft van de kinderbijslag op een en/of rekening werd gestort. Partijen hebben (verder) geen geld uit eigen middelen op deze rekening gestort. Er is ook geen aparte spaarrekening geopend. Vast staat tevens dat partijen ieder zelf -zonder overleg- de kosten die hij/zij voor de kinderen maakte, betaalde en dat deze kosten op een later moment tussen partijen werden verrekend. Het hof stelt vast dat partijen daarmee kennelijk stilzwijgend een andere afspraak inzake de kosten van de kinderen hebben nageleefd dan die waartoe zij volgens het convenant gehouden zouden zijn. Dat is enige jaren, en kennelijk met instemming van beide partijen, de praktijk tussen hen geweest. Op enig moment (voor 2008) heeft de man een bedrag -partijen zijn het niet eens over de hoogte daarvan- van de en/of rekening opgenomen. Zoals uit de overgelegde stukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken, heeft de vrouw de man op deze opname aangesproken. Tevens blijkt uit de stukken dat de verrekening van de kosten, zoals die al enige jaren plaatsvond, vanaf 2008 niet meer heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft in dat verband in diverse e-mails aan de man gerefereerd aan de wijze waarop partijen tot op dat moment verrekenden. Van belang zijn daarbij de volgende passages:
(uit de e-mail van 8 januari 2008 van de vrouw aan de man, productie 3 bij het inleidend verweerschrift van de vrouw):
(…)"ook wat definancienbetreft het volgende: geen uitgaven meer voor de kinderen zonder dat er overleg is geweest. Wanneer niet overlegd is dan komen de kosten voor eigen rekening. Dat wil zeggen ook sporten en muziek eerst in overleg anders voor eigen rekening en alleen in je eigen week."(…)
(uit de e-mail van 9 januari 2008 van de vrouw aan de man, productie 4 bij het inleidend verweerschrift van de vrouw):
(…) "FINANCIEN nogmaals: geen uitgaven meer zonder overleg anders is het voor eigen rekening en alleen in eigen week." (…)
(uit de e-mail van 11 april 2008 van de vrouw aan de man, productie 5 bij het inleidend verweerschrift van de vrouw):
(…)"Over de muzieklessen en sport: alles wat je niet in overleg met mij regelt is voor eigen kosten (dus ook geen verrekening met terugwerkende kracht!) en in je eigen week."(…)
(uit de reactie van de man op deze e-mail (weergegeven op dezelfde pagina)):
(…)"Wat betreft muzieklessen en sport, ik neem hierbij de beslissing dat de kinderen de weken dat ze bij zijn gewoon door kunnen/ kunnen starten met hun muzieklessen en sporten zoals zij dat willen. Wat jij vervolgens in jou weken doet laat ik aan jou over."(…)
(uit de brief van de vrouw aan de man van 27 juli 2011 (bijlage 11 bij het verweerschrift van de man in het incidenteel appel van de vrouw, productie 5)):
(…)"Zoals ik heb aangegeven in mijn email van februari 2008 komt alles wat niet in overleg wordt gedaan voor eigen rekening, zie productie 5. Aangezien er geen enkel overleg meer is geweest en ik geen enkele nota meer heb gezien kan ik mij absoluut niet vinden in jouw opsomming van de kosten kinderen vanaf maart 2008 t/m 2011/2012."(…)
Als bijlage 5 bij zijn appelschrift heeft de man kostenoverzichten -die hij kennelijk jaarlijks aan de vrouw stuurde- overgelegd. Bij deze jaarlijkse overzichten verzoekt de man om betaling door de vrouw en vermeldt daarbij ook dat de vrouw, indien zij het niet met de verrekening eens is, dat aan de man moet laten weten. In ieder jaarlijks overzicht heeft de man de door hem gestelde achterstanden van de vrouw in de betaling in het opeenvolgende overzicht opgenomen. Vast staat dat de vrouw nooit aan de man heeft betaald.
5.5
Het hof is gelet op de inhoud van de e-mails zoals hiervoor weergegeven, alsmede de feitelijke gang van zaken na 2008 zoals hiervoor geschetst, met de vrouw van oordeel dat de man er niet vanuit mocht gaan dat hij -na 2008- nog steeds de door hem gemaakte (verblijfsoverstijgende) kosten voor de kinderen met de vrouw mocht verrekenen. Het moet voor de man duidelijk zijn geweest dat de vrouw vanaf toen niet meer met deze voorheen gangbare handelswijze van partijen instemde en dat alle kosten voor de kinderen die niet in overleg werden gedaan niet (meer) voor verrekening vatbaar zouden zijn. Zij heeft de man daarop meerdere keren duidelijk gewezen, gelet op de inhoud van bovenstaande e-mails. Het hof wijst in dit verband bovendien op de reactie van de man zoals weergegeven in de e-mail van 11 april 2008, waarin hij voor zijn eigen risico neemt dat hij bepaalde kosten zonder verrekening met de vrouw zal voldoen. Onder die omstandigheden kan de man een recht op verrekening niet langer volhouden. De door de man jaarlijks aan de vrouw gestuurde kostenoverzichten kunnen hem dan ook niet baten, nog daargelaten dat de vrouw bij de brief van 27 juli 2011 wel degelijk bezwaar heeft gemaakt tegen de door man tot dan toe gestuurde kostenoverzichten.
Het voorgaande leidt er toe dat het hof, zij het op andere gronden, evenals de rechtbank het verzoek van de man niet toewijsbaar acht. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
5.6
Nu het verzoek van de man in principaal appel wordt afgewezen, komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk verzoek van de vrouw in incidenteel appel, alsmede aan de door haar gedane vermeerdering van dat verzoek. Dat hoeft daarmee dan ook geen verdere beoordeling.

6.De slotsom

in het principaal hoger beroep
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof:
in principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Schenkeveld, mr. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. S. Rezel als griffier en is op 23 januari 2018 uitgesproken in het openbaar.