Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.3. Beoordeling
“…Op jouw vraag hoe het mevrouw [appellante] bevalt op de huidige woonplek, gaf mevrouw te kennen dat ze het naar haar zin heeft in [de locatie] . De mensen zijn lief voor haar. Er wordt gezamenlijk besloten dat mevrouw in [de locatie] blijft. Om haar welzijn te bevorderen, is besloten om enkele meubelen en kleine spullen uit haar woning te laten overkomen zodat ze zich meer thuis voelt. (…) Voor wat betreft de revalidatie gaf u te kennen dat er nog maar weinig vooruitgang wordt geboekt waarmee revalidatie ten einde loopt. (…) Zou je dit verslag willen bevestigen eventueel met jouw aanvullingen.”Mevrouw [D] heeft per e-mail van dezelfde dag laten weten dat zij zich kan vinden in de verslaglegging door de curator.
in haar hoedanigheid van bewindvoerder en mentorbij aangetekende brief van 26 september 2016 de huurovereenkomst met betrekking tot de woning per 17 oktober 2016 opgezegd, waarna de kantonrechter op 27 september 2016 het bewind en mentorschap heeft omgezet in een ondercuratelestelling. De curator wordt thans dan ook in haar hoedanigheid van curator aangesproken door [appellante] om de huuropzegging ongedaan te maken. Het artikel waarnaar de curator verwijst - artikel 1: 438 BW – heeft echter betrekking op bewind en is in het onderhavige geval dus niet van toepassing. Dat geldt ook voor de conclusie voor HR 11 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BY8145). Deze conclusie heeft bovendien uitsluitend betrekking op beheersdaden, terwijl het opzeggen van een huurovereenkomst/het ongedaan maken van de opzegging een beschikkingshandeling betreft. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van [appellante] met verwijzing naar de regels, zoals die gelden voor het bewind, gaat dan ook niet op.