ECLI:NL:GHAMS:2018:2697

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
200.238.687/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot ontvankelijkheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 juli 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een gerechtsdeurwaarder tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder had op 3 mei 2018 een beroepschrift ingediend tegen een eerdere beslissing van de kamer, waarin een klacht van een klaagster deels gegrond was verklaard en een schorsing van één week was opgelegd. Het hof oordeelde dat het beroepschrift niet met redenen was omkleed, wat in strijd is met de vereisten van de Gerechtsdeurwaarderswet en het Procesreglement. De gerechtsdeurwaarder had geen gronden voor het beroep vermeld en vroeg om een termijn om deze aan te vullen, wat niet werd toegestaan. Het hof heeft vastgesteld dat een enkele mededeling van een griffiemedewerker niet voldoende was om de eisen voor het beroepschrift te negeren. Hierdoor werd de gerechtsdeurwaarder niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.238.687/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/634507/ DW RK 17/863
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 31 juli 2018
inzake
[gerechtsdeurwaarder],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
appellant,
gemachtigde: mr. G.C. Haulussy, advocaat te Rotterdam,
tegen
[naam],
wonend te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin, advocaat te Veenendaal.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: de gerechtsdeurwaarder) heeft op 3 mei 2018 een beroepschrift op nader aan te voeren gronden - met bijlage - bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 6 april 2018 (ECLI:NL:TGDKG:2018:42), voor zover betrekking hebbende op de gerechtsdeurwaarder. De kamer heeft in de bestreden beslissing, voor zover hier relevant, de klacht van geïntimeerde (hierna: klaagster) deels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van één week opgelegd. De kamer heeft de klacht voor het overige ongegrond verklaard.
1.2.
Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van de haar geboden mogelijkheid een verweerschrift bij het hof in te dienen.
1.3.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 3 juli 2018 een e-mailbericht aan het hof gezonden met - samengevat - opmerkingen over de gang van zaken met betrekking tot het indienen van het beroepschrift op nader aan te voeren gronden. Het hof heeft de gerechtsdeurwaarder bij e-mailbericht van diezelfde datum onder andere geantwoord dat een en ander ter zitting aan de orde gesteld kan worden.
1.4.
Het hof heeft de zaak, waar het betreft de ontvankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder in het hoger beroep, behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2018. De gerechtsdeurwaarder, vergezeld van mr. [A], als jurist verbonden aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Mr. Haulussy heeft het hof op voorhand bericht verhinderd te zijn.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.De ontvankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder in het hoger beroep

Hoger beroep van de gerechtsdeurwaarder
3.1.
De inleidende klacht van klaagster, zoals ingediend bij de kamer, zag op handelen van de gerechtsdeurwaarder en van toegevoegd gerechtsdeurwaarder [naam]. Uitsluitend de gerechtsdeurwaarder heeft hoger beroep ingesteld, zodat thans alleen de ontvankelijkheid van het door hem ingestelde hoger beroep ter beoordeling aan het hof voorligt.
Gronden van het beroep
3.2.
Het hof stelt het volgende voorop.
3.2.1.
Artikel 45 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) luidt als volgt:
Tegen een beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders inzake een tegen een gerechtsdeurwaarder gerezen bezwaar kan door (…) de betrokken gerechtsdeurwaarder (…) binnen dertig dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving, bedoeld in artikel 43, zevende lid, bij met redenen omkleed beroepschrift, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.
3.2.2.
Het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven (verder: het Procesreglement) bevat in afdeling 1.2.3. Beroepschriften behandeld door de Notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer, de volgende bepaling:
1.2.3.2.2. Extra/nadere termijn voor indiening aanvullend beroepschrift
(…)
- Gerechtsdeurwaarderszaken
Gelet op artikel 45 Gerechtsdeurwaarderswet moet het beroepschrift de gronden van het beroep bevatten. Er wordt dus geen extra/nadere termijn verleend voor het indienen of aanvullen van de gronden.
3.2.3.
De aan partijen op 6 april 2018 door de kamer gezonden kennisgeving als bedoeld in artikel 43, zevende lid Gdw (verder: de kennisgeving) houdt in, voor zover van belang:
“Tegen deze beslissing kunt u binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van deze kennisgeving, bij met redenen omkleed beroepschrift, hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam.”
3.3.
Het door de gerechtsdeurwaarder op 3 mei 2018 ingediende beroepschrift vermeldt, voor zover van belang:
“[gerechtsdeurwaarder] kan zich niet met de beslissing verenigen en stelt hierbij beroep in tegen de beslissing op nader aan te voeren gronden. (…) [gerechtsdeurwaarder] verzoekt Uw Edelgrootachtbaar College hem een termijn te vergunnen waarbinnen de gronden van dit beroep dienen te worden aangevuld.”
Het door de gerechtsdeurwaarder ingediende beroepschrift bevat derhalve niet de gronden van het beroep.
3.4.
Door de gerechtsdeurwaarder is ter zitting in hoger beroep betoogd dat hij, ondanks het ontbreken van de gronden van het beroep, ontvankelijk in zijn hoger beroep dient te worden verklaard. Ter onderbouwing hiervan heeft mr. [A] aangevoerd dat hij namens de gerechtsdeurwaarder op 2 mei 2018 telefonisch contact heeft gehad met [griffiemedewerker] van dit hof. [griffiemedewerker] heeft toen volgens mr. [A] meegedeeld dat ingeval de gerechtsdeurwaarder het beroepschrift binnen dertig dagen indient (verrijkt met de beslissing van de kamer) en melding maakt dat de aan het beroep ten grondslag liggende gronden nader aangevuld zullen worden, daarvoor doorgaans een uitstel van twee weken verleend zal worden.
Eenzelfde melding is volgens mr. [A] ook door [griffiemedewerker] aan mr. Haulussy gedaan in een telefoongesprek op 9 mei 2018. Toen is aan mr. Haulussy op diens verzoek de tijdige ontvangst van het beroepschrift op nader aan te vullen gronden door [griffiemedewerker] bevestigd, onder de gelijktijdige mededeling dat een ontvangstbevestiging zou volgen met daarin een termijn om de gronden aan te vullen.
3.5.
Uit intern onderzoek is het hof gebleken, zoals ook ter zitting door de voorzitter aan partijen is meegedeeld, dat [griffiemedewerker], die werkzaam is op de griffie, geen aantekening heeft gemaakt van het gesprek dat hij op 2 mei 2018 met mr. [A] zou hebben gevoerd. Hij kan zich dit gesprek ook niet herinneren. Gelet op de beroepstermijn van dertig dagen had op dat moment nog tijdig een met redenen omkleed beroepschrift kunnen worden ingediend. Op 9 mei 2018, op welke dag het telefoongesprek met mr. Haulussy zou hebben plaatsgevonden, had [griffiemedewerker] een vrije dag. Uit het administratiesysteem blijkt dat [griffiemedewerker] wel op 8 mei 2018 telefonisch contact heeft gehad met mr. Haulussy, zodat het hof ervan uitgaat dat in plaats van 9 mei 2018, 8 mei 2018 wordt bedoeld (op welke dag de beroepstermijn inmiddels was verstreken). [griffiemedewerker] kan zich evenmin herinneren of hij toen wat heeft gezegd over de mogelijkheid om het beroepschrift aan te vullen met gronden. In het systeem is over deze kwestie door hem geen aantekening gemaakt.
3.6.
Het hof is van oordeel dat een enkele mededeling van een griffiemedewerker, gesteld dat die zou zijn gedaan, aan een juridisch professional - mr. [A] voert immers de meestertitel en is als jurist werkzaam op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder - in dit geval onvoldoende is om voorbij te kunnen gaan aan hetgeen in de Gerechtsdeurwaarderswet, het Procesreglement en de kennisgeving van de kamer is opgenomen over de eisen waar het beroepschrift aan moet voldoen. De gerechtsdeurwaarder (of diens gemachtigde namens hem) had op de hoogte kunnen zijn van die eisen of zich daarvan op eenvoudige wijze op de hoogte kunnen stellen.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep, omdat het beroepschrift niet met redenen is omkleed.
3.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

4.Beslissing

Het hof verklaart de gerechtsdeurwaarder niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beslissing van de kamer van 6 april 2018.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2018 door de rolraadsheer.