ECLI:NL:GHAMS:2018:2658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
23-003288-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake rijden onder invloed met alcohol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor het rijden onder invloed van alcohol op 5 april 2016, waarbij zijn ademalcoholgehalte 445 microgram per liter uitgeademde lucht bleek te zijn. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 550,00 en 11 dagen hechtenis. De advocaat-generaal had in hoger beroep dezelfde straffen geëist, maar met een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 4 maanden.

De verdediging voerde aan dat het onderzoek naar de ademalcohol niet geldig was, omdat het ademanalyse-apparaat niet correct was ingesteld op de zomertijd. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de tijdsinstelling van het apparaat geen invloed had op de betrouwbaarheid van het onderzoeksresultaat. Het hof achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en kwam tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was.

Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde de verdachte een geldboete van € 550,00 op, evenals 11 dagen hechtenis en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. Het hof overwoog dat de verdachte, als beginnend bestuurder, de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht door onder invloed van alcohol te rijden, en dat hij eerder al was bestraft voor een soortgelijk feit. De straffen werden bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003288-17
datum uitspraak: 23 juli 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 96-077057-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2016 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 445 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs op of na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van een geldig onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), omdat
i) de verdachte ten onrechte als verdachte is aangemerkt en er geen bevel tot medewerking aan een ademanalyse had mogen worden gegeven en
ii) de resultaten van het ademanalyseapparaat uitgesloten dienen te worden van het bewijs, nu de tijd op dat apparaat niet juist was ingesteld en het derhalve niet naar behoren functioneerde.
Het hof verwerpt het verweer in beide onderdelen en overweegt als volgt.
ad i)
Het hof is van oordeel dat de betrokken politieambtenaar, hoofdagent [verbalisant], gelet op de informatie die ten tijde van het op 5 april 2016 gegeven bevel tot medewerking van de verdachte bekend was – te weten dat hij een personenauto had bestuurd, het voorlopig ademonderzoek waaraan de verdachte is onderworpen een zogeheten ‘A-indicatie’ opleverde, de verdachte bloeddoorlopen ogen had en zijn adem naar het inwendig gebruik van alcohol rook – tot de conclusie is kunnen komen dat een redelijk vermoeden van schuld bestond dat de verdachte zich schuldig maakte aan overtreding van artikel 8 WVW 1994. De verdachte is het bevel als bedoeld in artikel 163, eerste lid, WVW 1994 daarom op goede gronden gegeven. Voor zover de raadsman het standpunt heeft willen innemen dat ook voor de uitoefening van de op artikel 160, vijfde lid, WVW 1994 gestoelde controlebevoegdheid een bestuurder te laten meewerken aan een voorlopig ademonderzoek is vereist dat sprake is van een redelijk vermoeden van schuld in evenbedoelde zin, vindt dat geen steun in het recht.
ad ii)
Op basis van het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal neemt het hof als vaststaand aan dat de verdachte – na het daartoe strekkende en om 06.13 uur gegeven bevel – om 06.20 uur onder leiding van [verbalisant] is gestart met de ademanalyse. In dat proces-verbaal is tevens opgenomen: “Tijd op ademanalyseformulier staat nog op zomertijd, dus één (1) uur verschil”. Op het ademanalyseformulier staat als starttijd van de ademanalyse inderdaad 05.20 uur vermeld. Van algemene bekendheid is dat op 27 maart 2016 de zomertijd is ingegaan. Het hof houdt het er daarom voor dat in het proces-verbaal ‘wintertijd’ moet worden gelezen waar ‘zomertijd’ is vermeld. Uit dat proces-verbaal kan dus worden afgeleid dat de tijdsinstellingen van het betreffende ademanalyseapparaat ten tijde van het tenlastegelegde ten onrechte nog niet waren aangepast aan de zomertijd.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of voormeld aspect van de tijdsinstelling van het ademanalyseapparaat tot de strikte waarborgen behoort waarmee het onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a WVW 1994 is omringd. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. Onder deze strikte waarborgen bij de ademanalyse moeten worden verstaan, waarborgen die ertoe strekken de betrouwbaarheid (en juistheid) van het onderzoeksresultaat te verzekeren. In hetgeen is vastgesteld – namelijk dat het apparaat, zoals ook door de bedienaar onderkend, nog niet aan de (niet zo lang daarvoor ingegane) zomertijd was aangepast – ziet het hof echter geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de werking van het ademanalyseapparaat en evenmin aan de juistheid van het onderzoeksresultaat.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 5 april 2016 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 445 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs was afgegeven nog geen vijf jaren waren verstreken en de eerste afgifte van het rijbewijs na 30 maart 2002 heeft plaatsgevonden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 550,00, subsidiair 11 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 550,00, subsidiair 11 dagen hechtenis, en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 4 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een auto bestuurd nadat hij te veel alcoholhoudende drank had genuttigd. Aldus heeft hij, met miskenning van zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer, de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Daarnaast blijkt uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 juni 2018 dat aan de verdachte, die beginnend bestuurder is, eerder voor een soortgelijk feit onherroepelijk een strafbeschikking is opgelegd, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden opnieuw met alcohol op deel te nemen aan het verkeer.
Het hof heeft gelet op de straffen die plegen te worden opgelegd ter zake van dergelijke feiten, welke straffen hun weerslag vinden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet daarop zijn bij een beginnend bestuurder die één maal eerder onherroepelijk is bestraft voor het rijden onder invloed en bij een gemeten ademalcoholgehalte van 445 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, een geldboete van € 550 en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden aan de orde. Alles afwegend vindt het hof deze straffen passend en geboden en ziet het in hetgeen omtrent de persoonlijke situatie van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen geen aanleiding hiervan in het voordeel van de verdachte af te wijken. Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof evenmin reden om daarvan ten nadele van de verdachte af te wijken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. J.J.I. de Jong en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 juli 2018.
[...]