ECLI:NL:GHAMS:2018:260

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.219.099/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een notaris over onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft klaagster een klacht ingediend tegen notaris mr. [naam] vanwege vermeend onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar overleden vader, de heer [naam]. Klaagster verwijt de notaris dat zij onjuist en onvolledig is geïnformeerd over de nalatenschap ten tijde van het tekenen van de definitieve aangiften inkomstenbelasting en erfbelasting. Klaagster stelt dat de notaris haar vooraf had moeten informeren over de mogelijkheid van terugvordering van huurtoeslagen, die achteraf door de Belastingdienst worden vastgesteld. De kamer voor het notariaat in Den Haag had de klacht van klaagster eerder ongegrond verklaard, maar klaagster ging in hoger beroep.

Tijdens de behandeling van de zaak op 9 november 2017 heeft klaagster haar standpunt toegelicht, terwijl de notaris werd bijgestaan door haar advocaat. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de notaris op 3 december 2015 een verklaring van erfrecht heeft afgegeven en dat erflater op 9 augustus 2016 een definitieve aanslag erfbelasting heeft ontvangen. Klaagster heeft betoogd dat de notaris had moeten voorzien dat de huurtoeslag zou worden herberekend, wat leidde tot een terugvordering van € 1.618.

Het hof heeft geoordeeld dat de notaris in redelijkheid geen rekening hoefde te houden met de mogelijkheid van terugbetaling van huurtoeslag, omdat de definitieve huurtoeslag op basis van de ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt vastgesteld. Echter, het hof concludeert dat de notaris, gezien de ter beschikking gestelde administratie, had moeten begrijpen dat erflater huurtoeslag ontving en klaagster hierover had moeten informeren. Het hof verklaart de klacht gegrond, maar legt geen maatregel op, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.219.099/01 NOT
nummer eerste aanleg : 16-77
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 23 januari 2018
inzake
[naam],
wonend te [plaats],
appellante,
tegen
mr. [naam],
notaris te [plaats],
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. W.F. Hendriksen, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 11 juli 2017 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag (hierna: de kamer) van 14 juni 2017 (ECLI:NL:TNORDHA:2017:12). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard.
1.2.
De notaris heeft op 12 september 2017 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.3.
Klaagster heeft bij brief van 26 oktober 2017 aanvullende producties ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 9 november 2017. Klaagster en de notaris zijn verschenen; de notaris is bijgestaan door mr. M.C.J. Höfelt, advocaat en kantoorgenoot van de gemachtigde voornoemd en mr. [naam], kantoorgenoot van de notaris. Partijen hebben ter zitting pleitnota’s voorgelezen en exemplaren daarvan overlegd aan het hof en de wederpartij.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
De kamer heeft aan zijn beslissing waarvan hoger beroep de navolgende feiten ten grondslag gelegd:
“Op 9 november 2015 is de vader van klaagster, de heer [naam] (hierna te noemen: erflater), overleden. Op 16 november 2015 hebben klaagster en haar zuster mevrouw [naam] (hierna: de zuster) de notaris de opdracht gegeven een verklaring van erfrecht op te stellen. Erflater had een laatste testament gemaakt op 8 augustus 1978, verleden voor [naam], destijds notaris te [plaats], welke uiterste wil voor wat betreft de vererving geen effect sorteert vanwege het ontbonden huwelijk tussen erflater en mevrouw [naam]. Klaagster en haar zuster zijn de enige erfgenamen. Zij hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. De notaris heeft op 3 december 2015 een verklaring van erfrecht afgegeven en aan de erfgenamen toegestuurd.
Daarna heeft de notaris vele kopieën ontvangen van e-mails tussen klaagster en haar zuster. Op 22 januari 2016 heeft de notaris de erfgenamen bericht dat zij de e-mailcorrespondentie voor kennisgeving aannam en dat zij ervan uitging dat er van haar geen verdere werkzaamheden werden verwacht.
Daarna hebben de erfgenamen de notaris verzocht hen te assisteren bij de afwikkeling van de nalatenschap. Op 15 februari 2016 heeft de notaris de erfgenamen een e-mail verzonden waarin zij aangeeft welke zaken er dienden te worden afgehandeld. De zuster liet vervolgens weten geen prijs te stellen op verdere begeleiding bij de afwikkeling van de nalatenschap door het notariskantoor.
In de periode van 15 februari 2016 tot 31 maart 2016 heeft de notaris een groot aantal e-mails ontvangen van klaagster. Eind maart 2016 verzochten de erfgenamen de notaris om te assisteren bij de afwikkeling van de nalatenschap. Erflater had een kluis bij de [naam bank]. Op 7 april 2016 is de kluis, in aanwezigheid van de erfgenamen en de notaris, geopend. Dit duurde circa drie uur en er bleek een bedrag van € 41.000,- aan contanten in de kluis te zitten. De notaris heeft een proces-verbaal opgemaakt van het openen van de kluis.
De erfgenamen verzochten de notaris de nalatenschap verder af te wikkelen en meer in het bijzonder om aangifte te doen van het bedrag van € 41.000,- bij de belastingdienst.
Ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting [hof:
van erflater] hebben de erfgenamen de administratie aan de administrateur overhandigd.
Omdat het voor een juiste aangifte van belang was dat de belastingdienst aangaf hoe moest worden omgegaan met het bedrag van € 41.000,- heeft de notaris op 28 april 2016 een brief aan de belastingdienst gezonden. Op 29 april 2016 heeft de notaris de belastingdienst om uitstel gevraagd om de termijnen niet te laten verlopen en om boeten te voorkomen.
De conceptaangiften inkomstenbelasting en erfbelasting zijn op 4 juli 2016 aan de erfgenamen voorgelegd. Op 9 augustus 2016 is de definitieve aanslag erfbelasting opgelegd, met een aanslag erfbelasting van € 702,- per erfgenaam.
Op 12 september 2016 hebben beide erfgenamen en de notaris een gesprek gevoerd over de belastingaanslagen, de einddeclaratie en de verdeling van het saldo van de nalatenschap.
Op 27 september 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden bij de [naam bank] ter afwikkeling van de lopende zaken (openen, legen en afsluiten van de kluis, betaling belastingaanslagen en nota, overmaken saldo ervenrekening naar bankrekeningen van de erfgenamen en afsluiten ervenrekening). Van de afwikkeling is een proces-verbaal opgemaakt door de notaris.
Daarna hebben de erfgenamen een herrekening ontvangen van de Belastingdienst wegens teveel ontvangen huurtoeslag. De erfgenamen dienden ieder 809,- terug te betalen aan de belastingdienst. Klaagster weigert dit.
De poging tot bemiddeling door de KNB tussen klaagster en de notaris is mislukt.”
3.2.
Partijen hebben tegen de feitenvaststelling door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Het hof voegt daaraan de volgende feiten toe.
3.3.
Klaagster heeft op 8 april 2016 ten behoeve van de aangifte inkomstenbelasting van erflater de administratie van erflater afgegeven aan de notaris. De administratie bestaat uit – volgens een e-mail van 8 april 2016 van klaagster aan de zuster – tien mappen met jaaropgaven, bankafschriften, belastingaanslagen en aangiften en pensioen alsmede vijf mappen met correspondentie na overlijden, zoals afschriften [naam bank] en brieven van de Belastingdienst.
3.4.
De notaris heeft bij (ook door de kamer genoemde) brief van 28 april 2016 aan de Belastingdienst – voor zover relevant – het volgende geschreven:
“(…)
In deze kluis trof ik aan een bedrag ad € 41.000,00 in contanten (…)
Alvorens tot aangifte Inkomstenbelasting over het jaar 2015 (…) zou ik graag in overleg met u treden hoe om te gaan met dit bedrag. (…)”
3.5.
De notaris schijft aan klaagster en haar zuster bij e-mailbericht van 30 mei 2016 – voor zover relevant – het volgende:
“(…)
Op 29 april jl. heb ik u (…) bericht dat door mijn kantoor met de Belastingdienst overleg is getroffen en aan de Belastingdienst een schrijven is gezonden in verband met de vraag op welke wijze met de aangetroffen contanten in het safeloket (…) dient te worden omgegaan alvorens tot aangifte inkomstenbelasting te kunnen overgaan. (…) Aangezien een reactie voor de gestelde termijn voor de aangifte niet te verwachten was, is door mijn kantoor uitstel gevraagd (…) Met u spraken wij af dat u informatie zou aanleveren opdat wij konden nagaan of de contanten waren opgenomen van de bankrekening van uw vader. De mappen met informatie heeft u daartoe aangeleverd. (…)”
3.6.
De Belastingdienst heeft bij brief van 19 mei 2016 (welke brief ook in eerste aanleg is overgelegd) de notaris naar aanleiding van haar brief van 28 april 2016 – voor zover relevant – als volgt geïnformeerd:
“(…)
U kunt dit bedrag
[van € 41.000] in de (…) aangifte 2015 van overledene aangeven in Box 3. (…) In de aangifte wordt bij Box 3 namelijk uitgegaan van een peildatum 01 januari 2015. Ik ga er vanuit dat het bedrag op de peildatum reeds aanwezig was als contanten. Na overlijden valt dit bedrag volledig in de nalatenschap van erflater. (…)”
3.7.
De Belastingdienst Toeslagen heeft bij beschikking van 30 september 2016, na afwikkeling van de nalatenschap, de huurtoeslag over 2015 definitief berekend op € 0. De beschikking luidt, onder andere, als volgt:
“(…)
U [
erflater] hebt te veel voorschot huurtoeslag ontvangen. Daarom moet u € 1.618 terugbetalen. (…)
Het vermogen van u (…) is meer dan het heffingsvrije vermogen uit de inkomstenbelasting. U hebt daarom geen recht op huurtoeslag.(…)”

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster heeft bij de kamer het volgende aangevoerd:
“Klaagster verwijt de notaris dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld in de uitvoering van haar werkzaamheden. De notaris heeft klaagster onjuist en onvolledig geïnformeerd over de nalatenschap van erflater ten tijde van het tekenen van de definitieve aangiften inkomstenbelasting en erfbelasting. De notaris had klaagster vooraf moeten informeren over het feit dat huurtoeslagen achteraf (kunnen) worden berekend en vastgesteld.
Op 2 september 2016 waren de beide definitieve aanslagen bekend bij de notaris. Toen voor de 2e keer het safeloket werd geopend in het bijzijn van de notaris, mocht klaagster erop vertrouwen dat de belastingdienst volledig was geïnformeerd en dat het saldo van de nalatenschap kon worden uitgekeerd aan de erfgenamen.
Het verbaast klaagster dat de notaris niet op de hoogte was van het verrekenen van toeslagen bij de afwikkeling van een nalatenschap. Van een notaris mag worden verwacht dat zij bekend is met wetten en regelgeving. Als een beroepsfout wordt gemaakt, moet een notaris die eerlijk toegeven en vervolgens (het liefst minnelijk) worden opgelost.”
4.2.
Klaagster herhaalt haar in eerste aanleg aangevoerde klacht. Volgens klaagster had de notaris de terugbetaling van huurtoeslag kunnen voorzien en zij verwijst daartoe mede naar de onder 3.3 en 3.7 vermelde brieven en e-mails.
Klaagster voert voorts aan dat de notaris door opnieuw met de Belastingdienst te willen overleggen over aanvullende aangiften erfbelasting in strijd met tussen de notaris en de Belastingdienst plaatsgevonden vooroverleg (zie 3.5 en 3.6) heeft gehandeld.

5.Standpunt van de notaris

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt – voor zover relevant – hieronder besproken.

6.Beoordeling

6.1.1.
De notaris concludeert tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Volgens de notaris heeft klaagster bij deze procedure geen belang, omdat het hoger beroep een onderbouwing door middel van grieven ontbeert.
6.1.2.
De notaris verzoekt het hof de klacht – kort gezegd – dat de notaris in strijd met tussen de notaris en de Belastingdienst plaatsgevonden vooroverleg zou hebben gehandeld niet-ontvankelijk te verklaren omdat dit een nieuwe klacht betreft, die in een procedure als de onderhavige buiten beschouwing moet worden gelaten.
6.2.1.
Het hof stelt voorop dat bij de beoordeling in hoger beroep de zaak ingevolge artikel 107, lid 4, van de Wet op het notarisambt opnieuw in volle omvang wordt behandeld. Daarbij worden alleen in beschouwing genomen klachten die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest.
6.2.2.
Anders dan de notaris kennelijk veronderstelt, houdt de vorenbedoelde behandeling in volle omvang in dat de discussie zich in hoger beroep niet beperkt tot hetgeen in hoger beroep aan grieven is aangevoerd. Het onder 6.1.1 vermelde verweer faalt derhalve.
6.2.3.
Het hof is met de notaris van oordeel dat de klacht – kort gezegd – dat de notaris in strijd met tussen de notaris en de Belastingdienst plaatsgevonden vooroverleg zou hebben gehandeld (4.2, derde volzin) een in hoger beroep nieuw geformuleerde klacht inhoudt, waarvan het hof
– gelet op artikel 107, lid 4, van de Wet op het notarisambt – geen kennis kan nemen. Klaagster zal daarom in die klacht niet-ontvankelijk worden verklaard.
6.3.
De kamer heeft geoordeeld dat de notaris bij de aangifte inkomstenbelasting in redelijkheid geen rekening had behoeven te houden met de mogelijkheid van terugbetaling van huurtoeslag omdat de definitieve huurtoeslag op basis van de ingediende aangifte inkomstenbelasting (en dus achteraf) wordt vastgesteld. Daarbij heeft de kamer gewicht toegekend aan de omstandigheid dat de door de notaris ingeschakelde administrateur alle mappen met administratie (tien stuks) in beheer had voor het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting almede aan de omstandigheid dat de notaris de erfgenamen had geadviseerd om beneficiair te aanvaarden. De notaris heeft aldus voldoende zorgvuldigheid betracht; de notaris was niet op de hoogte van de herrekening en hoefde dat volgens de kamer in de gegeven omstandigheden ook niet te zijn. De klacht is ongegrond verklaard.
6.4.
Het hof is van oordeel dat klaagster kan worden toegegeven dat het de notaris op grond van de haar ter beschikking gestelde administratie (zie 3.3) duidelijk had moeten zijn dat erflater in 2015 huurtoeslag ontving. Daarbij acht het hof van belang dat bankrekeningafschriften van erflater – zo begrijpt het hof de notaris – door de notaris zijn nagegaan (zie 3.5). Voorts had het de notaris – die ter zitting desgevraagd heeft verklaard bekend te zijn met de relevante wet- en regelgeving – naar het oordeel van het hof, duidelijk moeten zijn dat de aangifte inkomstenbelasting (ingevuld overeenkomstig de brief van 19 mei 2015 van de Belastingdienst (zie 3.6)) mogelijk zou leiden tot herrekening van de in 2015 ontvangen huurtoeslag, en had zij hierover klaagster moeten informeren. Dat betekent dat de klacht gegrond is. Gelet op alle omstandigheden van dit geval, zoals het relatief geringe bedrag en de proactieve houding van de notaris alsmede de wijze waarop zij heeft getracht om de bij klaagster ontstane onvrede in der minne op te lossen, zal het hof geen maatregel opleggen.
6.5.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.6.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht die voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd;
- vernietigt de bestreden beslissing;
en opnieuw beslissende,
- verklaart de in eerste aanleg aangevoerde en herhaalde klacht gegrond zonder oplegging van een maatregel.
Deze beslissing is gegeven door mrs. F.J.P.M. Haas, J.H. Lieber en B.J.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018 door de rolraadsheer.