In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 7,84 gram cocaïne en 30 tabletten MDMA op 9 maart 2016 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, te vervangen door 30 dagen hechtenis. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zijn raadsman aanvoerde dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig was, omdat de verdachte de toestemming voor de doorzoeking zou hebben geweigerd. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte wel degelijk toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking, waardoor het bewijs dat tijdens deze doorzoeking is verkregen, rechtmatig is. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft besloten om dit niet verder te bestraffen, gezien de relatief geringe overschrijding. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.