ECLI:NL:GHAMS:2018:2556

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
23-002040-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor oplichting door valse hoedanigheid en samenweefsel van verdichtsels

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1979, werd beschuldigd van oplichting van een 74-jarige vrouw, die in een verwarde toestand verkeerde. De verdachte had zich voorgedaan als klusjesman en had de vrouw misleid door te beweren dat hij haar problemen kon oplossen. Gedurende een periode van bijna twee jaar heeft hij de vrouw ertoe bewogen aanzienlijke geldbedragen aan hem af te geven, in totaal ongeveer 84.680 euro. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting door gebruik te maken van een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte dezelfde persoon was als de oplichter, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen en andere bewijsstukken voldoende waren om de verdachte te identificeren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van 70.710 euro, ter compensatie van de geleden materiële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002040-17
datum uitspraak: 29 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-698310-16 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks het tijdsvlak van 10 januari 2015 tot en met 2 december 2015 te Amstelveen, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal telkens met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bewogen tot de afgifte van geld (in totaal 84.680 euro of daaromtrent), in elk geval van enig goed, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meegedeeld genaamd te zijn [naam 1], en/of
- tegenover die [slachtoffer 1] (die bij tijd en wijlen een verwarde indruk maakte) zich voorgedaan als een klusjesman en/of iemand die de problemen die [slachtoffer 1] ervaarde met haar buurman zou kunnen oplossen en/of als iemand die haar hond uit het asiel zou halen (voor welke diensten, die slechts ter dele verricht zijn, een (aanzienlijk) hoger bedrag dan gebruikelijk voor dergelijke werkzaamheden in rekening kon bracht),
waardoor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier volgt volgens de raadsman niet dat de verdachte dezelfde persoon is als [naam 1]. De raadsman heeft voorts bepleit dat indien [slachtoffer 1] in de tenlastegelegde periode door de verdachte zou zijn bewogen tot afgifte van een bedrag van ruim € 70.000,-, uit het dossier onvoldoende blijkt dat dit zou zijn gebeurd door één van de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen. Niet of onvoldoende is objectief waarneembaar geweest dat [slachtoffer 1] door een geestelijke ziekte of achterdocht werd beïnvloed, waardoor het voor derden niet zonder meer kenbaar was dat eventuele werkzaamheden of vergoedingen niet meer sociaal ethisch aanvaardbaar waren geweest.
Het hof overweegt als volgt.
[slachtoffer 1] heeft op 2 december 2015 aangifte gedaan tegen [naam 1] wegens oplichting. [slachtoffer 1] heeft verklaard deze [naam 1] geld te hebben gegeven voor diensten die hij verricht zou hebben. Dit betrof werkzaamheden op het gebied van beveiliging, zoals het vervangen van een slot, het plaatsen van camera’s in de woning en het aanbrengen van een brandmeldcentrale in de woning. Daarnaast heeft [slachtoffer 1] verklaard dat [naam 1] vergoedingen vroeg voor andersoortige werkzaamheden, waaronder het arresteren van een buurman en het afluisteren van de telefoon van [slachtoffer 1] om te horen of ze werd lastig gevallen. [slachtoffer 1] moest ook geld betalen voor de huur van een kluis waarin goederen zouden liggen, die gestolen zouden zijn van [slachtoffer 1].
De verklaring van [slachtoffer 1] dat zij een ‘klusjesman’ had die zich [naam 1] noemde, wordt bevestigd door de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [slachtoffer 3], [getuige 2] en [getuige 3]. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat een man aan zijn deur kwam die zich heeft voorgesteld als [naam 1] en € 1.000,- van hem in ontvangst heeft genomen, waartoe [slachtoffer 1] hem verzocht had. Ook [getuige 1] heeft contant geld overhandigd aan een man die aan haar deur kwam, nadat [slachtoffer 1] haar had verzocht om dit geld te geven aan [naam 1]. Ook uit de verklaringen van [getuige 3] en Van [getuige 2] volgt dat [slachtoffer 1] een ‘klusjesman’ had die zich [naam 1] noemde, nu [slachtoffer 1] door deze [naam 1] werd gebeld op het moment dat zij bij [slachtoffer 1] waren. Van [getuige 2] heeft verklaard dat uit dit gesprek volgde dat [slachtoffer 1] een bedrag van € 300,- moest betalen voor onder andere de huur van een kluis, waarin de gestolen goederen van [slachtoffer 1] zouden zitten.
Uit het dossier blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] contante geldbedragen heeft betaald aan deze ‘klusjesman’. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [naam 1] steeds contant betaald wilden worden. Zij moest daarvoor steeds grote, ronde bedragen opnemen bij een geldautomaat, in veel gevallen bij de geldautomaat op de [adres 2] in Amstelveen. Deze verklaring van [slachtoffer 1] wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1], [slachtoffer 3] en door de overzichten met transactiegegevens van de bankrekeningnummers van [slachtoffer 1] en haar zoon [naam 2].
Uit deze verklaringen, waaronder de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] door de man die zich [naam 1] noemde bewogen is tot de afgifte van grote geldbedragen aan hem. Deze persoon heeft een valse hoedanigheid aangenomen, door zich voor te doen als klusjesman en als iemand die de problemen die [slachtoffer 1] ervaarde met haar buurman zou kunnen oplossen. Deze onjuiste voorstelling van zaken is door deze persoon in het leven geroepen om misbruik te maken van [slachtoffer 1]. Hij heeft daartoe niet alleen een valse hoedanigheid aangenomen, maar ook gebruik gemaakt van een samenweefsel van verdichtsels. Uit het dossier volgt dat de persoon die zich [naam 1] noemde, gedurende een lange periode verschillende leugenachtige mededelingen aan [slachtoffer 1] heeft gedaan en daarbij heeft ingespeeld op de gevoelens van onveiligheid die zij heeft ervaren. Door haar veel geld te laten betalen voor niet-bestaande diensten die een oplossing zouden bieden voor de problemen die zij in haar verwarde toestand ervaarde, heeft deze ‘[naam 1]’ [slachtoffer 1] bewogen tot de afgifte van geld.
Naar het oordeel van het hof blijkt ook uit het dossier dat de persoon die zich [naam 1] noemde en de verdachte één en dezelfde persoon zijn. Ten eerste heeft [slachtoffer 1] de verdachte herkend als [naam 1] op een kopie van de pasfoto op zijn identiteitskaart. Ten tweede heeft een wijkagent op een nota van [naam 1] een telefoonnummer zien staan, dat in politie registraties gekoppeld bleek te zijn aan aangiften of meldingen van oplichtingszaken waarin de verdachte als verdachte geregistreerd stond. Ten derde hebben de getuigen Van [getuige 2] en [getuige 3] ‘[naam 1]’ gevolgd, die in een auto van de moeder van de verdachte naar het woonwagenkamp op de [locatie] te Amstelveen is gereden nadat hij bij [slachtoffer 1] was geweest. De verdachte is hier woonachtig.
Op basis van het voorgaande acht het hof bewezen dat de verdachte de persoon is die zich heeft voorgedaan als [naam 1] en [slachtoffer 1] heeft opgelicht in de periode van 10 december 2014 tot en met 2 januari 2016. De verdachte wordt vrijgesproken van de oplichting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], nu onvoldoende vaststaat dat zij geld aan de verdachte hebben gegeven als (direct) gevolg van oplichtingshandelingen die door de verdachte zijn gepleegd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks het tijdvak van 10 januari 2015 tot en met 2 december 2015 te Amstelveen meermalen telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van geld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
- die [slachtoffer 1] meegedeeld genaamd te zijn [naam 1], en
- tegenover die [slachtoffer 1] (die bij tijd en wijlen een verwarde indruk maakte) zich voorgedaan als een klusjesman en iemand die de problemen die [slachtoffer 1] ervaarde met haar buurman zou kunnen oplossen, waardoor [slachtoffer 1] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
Oplichting, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan deze voorwaardelijke veroordeling heeft de rechtbank enkele bijzondere voorwaarden verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer een jaar schuldig gemaakt aan de oplichting van een vrouw van destijds 74 jaar oud die verward was. Hij heeft haar doen geloven dat hij allerlei problemen die zij ervaarde, voor haar kon oplossen. Op stelselmatige wijze heeft hij haar daardoor over een lange periode een groot geldbedrag afhandig gemaakt. Dit geld was niet alleen afkomstig van het slachtoffer, maar ook van anderen. De verdachte heeft een kwetsbaar persoon gekozen en daar op grove wijze misbruik van gemaakt ten behoeve van zijn eigen financiële gewin. Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg door de broer van het slachtoffer gegeven toelichting volgt dat dit een traumatische ervaring voor het slachtoffer is geweest.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 juni 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld, waaronder voor vermogensdelicten. Dit weegt het hof in zijn nadeel.
Het hof heeft ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals vermeld in het ‘Voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever’ van 10 juni 2018 van Reclassering Nederland en zoals naar voren gebracht door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep. Mede gelet op de ter terechtzitting in hoger beroep gegeven toelichting door [naam 3], reclasseringswerker van de verdachte, ziet het hof hierin aanleiding een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen en hier bijzondere voorwaarden aan te verbinden betreffende de begeleiding en behandeling van de verdachte.
Het hof ziet in de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en in hetgeen is aangevoerd ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte reden om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd. Het bewezenverklaarde feit is naar het oordeel van het hof echter te ernstig om gedeeltelijk een taakstraf op te leggen, zoals de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft verzocht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 84.680,-. De vordering is door de rechtbank toegewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De vordering is verhoogd met een bedrag van € 846,15 in verband met de advocaatkosten die de benadeelde partij heeft gemaakt. Het totale bedrag van de vordering komt hiermee op € 85.526,15.
De raadsman van de verdachte heeft afwijzing van de vordering bepleit, nu niet uit het dossier volgt dat het geld dat door de benadeelde partij bij de geldautomaten is opgenomen daadwerkelijk bij de verdachte terecht is gekomen. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat alleen een bedrag van maximaal € 10.000,- aan de verdachte gerelateerd kan worden, nu de benadeelde partij heeft verklaard dat voor een bedrag van € 10.000,- werkzaamheden zijn verricht. Ten aanzien van de advocaatkosten in hoger beroep van de benadeelde partij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat deze niet moeten worden toegewezen, nu de benadeelde partij zich ook op toevoeging door een raadsman had kunnen laten bijstaan.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 75.810,-. Dit bedrag bestaat uit de contante opnames van ronde geldbedragen van de bankrekeningnummer van de benadeelde partij (€ 33.490,-) en haar zoon [naam 2] (€ 33.740,-) in de periode 10 december 2014 tot en met 2 januari 2016, het geld dat is overgemaakt aan een bankrekeningnummer van [naam 4] (€ 4.800,-), en het geld dat de verdachte heeft ontvangen van de dochter ([slachtoffer 2]; € 2.780,-) en de ex-man ([slachtoffer 3]; € 1.000,-) van de benadeelde partij.
Nu uit het dossier ook volgt dat de verdachte enkele werkzaamheden als klusjesman heeft verricht voor de verdachte, zal het hof ten voordele van de verdachte twee posten aftrekken. Dit betreft het bedrag van € 4.800,- dat is overgemaakt aan het bankrekeningnummer van [naam 4] en een bedrag van € 300,- dat de verdachte naar eigen zeggen verdiend zou hebben naar aanleiding van de werkzaamheden aan de brievenbus van de benadeelde partij.
Het totale bedrag dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte als schade heeft geleden stelt het hof vast op € 70.710,-. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering met betrekking tot de advocaatkosten in hoger beroep van € 846,15 toewijzen, nu geen rechtsregel er aan in de weg staat dat een benadeelde partij zich laat bijstaan door een advocaat die niet op toevoeging werkt en vergoeding van deze kosten vordert van de verdachte.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek "De Waag" of een soortgelijke ambulante forensische polikliniek, op de tijden en plaatsen als door of namens die forensische polikliniek vast te stellen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 70.710,00 (zeventigduizend zevenhonderdentien euro) ter zake van materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 846,15 (achthonderdzesenveertig euro en vijftien cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 70.710,00 (zeventigduizend zevenhonderdentien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
353 (driehonderd drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. K. van der Togt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
29 juni 2018.