Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief 1wil betogen dat [appellant] de bewijslast heeft van zijn stelling dat hij niet behoort tot de ‘niet herleidbare indirect betrokken werknemers’ die op grond van het bepaalde in artikel 37, eerste lid onder b, Wpv in samenhang met artikel 37, vierde lid, Wpv overgaan naar Syntus, faalt de grief alleen al hierom. Voor het overige miskent de grief dat Connexxion zich van haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst tussen haar en [appellant] wil bevrijden en dat het dus op haar weg ligt aannemelijk te maken dat [appellant] een werknemer is van wie de arbeidsplaats op grond van de hiervoor genoemde bepalingen overgaat naar Syntus. Dit wordt niet anders doordat [appellant] , door Connexxion en Syntus in die positie gemanoeuvreerd, het huidige geding aanhangig heeft gemaakt. Ook in zoverre faalt de grief dus.
grief 2betoogt Connexxion dat [appellant] binnen haar onderneming een unieke functie vervult en dat haar daarom een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt, met gebruikmaking waarvan zij [appellant] mocht en mag selecteren voor overgang naar Syntus als de nieuwe concessiehouder.
Grief 3, die de vraag aan de orde stelt of Connexxion zich tegenover [appellant] in verband met zijn mogelijke overgang naar Syntus heeft gedragen zoals een goed werkgever betaamt, behoeft gezien het bovenstaande geen bespreking bij gebrek aan voldoende belang, terwijl
grief 4, die betoogt dat de waarschijnlijke uitkomst van een bodemprocedure is dat [appellant] op grond van het bepaalde in artikel 37 Wpv niet meer in dienst van Connexxion zou zijn, gezien het bovenstaande tevergeefs is voorgesteld. Connexxion zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, dit laatste met inbegrip van het voegingsincident waarin bij het tussenarrest is beslist, nu zij ook daarin als in het ongelijk gesteld heeft te gelden.