ECLI:NL:GHAMS:2018:248

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
30 januari 2018
Zaaknummer
200.212.686/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindafrekening na beëindiging dienstverband en reiskostenvergoeding conform CAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, aangeduid als [appellante], tegen haar voormalige werkgever, Kinderopvang ’t Zonnehoekje B.V. De werkneemster heeft haar laptop ingeleverd na beëindiging van haar dienstverband, maar weigerde het wachtwoord aan de werkgever bekend te maken. De werkgever heeft hierdoor schade geleden, die door de kantonrechter is geschat. Daarnaast heeft de werkneemster aanspraak gemaakt op een reiskostenvergoeding conform de CAO Kinderopvang, ondanks een afwijkende afspraak. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de werkneemster, maar de werkneemster is in hoger beroep gegaan om de schadevergoeding te verhogen en de reiskostenvergoeding te claimen. Het hof heeft geoordeeld dat de kantonrechter de schadevergoeding terecht heeft geschat, maar dat de werkneemster recht heeft op een hogere reiskostenvergoeding dan eerder was toegekend. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd voor wat betreft de reiskostenvergoeding en de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.493,78, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.212.686/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 15-19690
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 januari 2018
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. W.G.M. Vos te Breda,
tegen
KINDEROPVANG ’T ZONNEHOEKJE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.W. van Dalen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en ’t Zonnehoekje genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 21 maart 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van
22 december 2016 (hierna: eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en ’t Zonnehoekje als gedaagde.
Het hof heeft in deze zaak op 25 april 2017 een tussenarrest uitgesproken en daarbij een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft niet plaatsgevonden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 8 november 2017 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zoals in eerste aanleg ingesteld zal toewijzen, met veroordeling van ‘t Zonnehoekje in de proceskosten in beide instanties, met rente en nakosten.
‘t Zonnehoekje heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden eindvonnis met uitzondering van de veroordeling tot betaling van € 132,03 bruto, en tot afwijzing van de (overige) vorderingen van [appellante] als verwoord in de inleidende dagvaarding. Tevens heeft ’t Zonnehoekje verzocht - uitvoerbaar bij voorraad - [appellante] te veroordelen om al hetgeen ‘t Zonnehoekje ter uitvoering van het bestreden eindvonnis aan [appellante] heeft voldaan aan ’t Zonnehoekje terug te betalen, met wettelijke rente, en met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure in beide instanties, inclusief nakosten en wettelijke rente.
[appellante] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 18 augustus 2016 onder 1.1 tot en met 1.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1
[appellante] is op 15 oktober 2014 in dienst getreden bij ’t Zonnehoekje in de functie van clustermanager. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de CAO Kinderopvang (hierna: de cao). De arbeidsovereenkomst is aanvankelijk aangegaan voor de duur van een jaar.
2.2
In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is een tijdelijke reiskostenvergoeding opgenomen van € 66,00 netto per maand onder de bepaling dat deze vergoeding zal worden herzien op het moment dat [appellante] naar Amsterdam is verhuisd. In artikel 10 staat vermeld dat [appellante] aan ’t Zonnehoekje te kennen heeft gegeven dat zij op zo kort mogelijke termijn naar Amsterdam zal verhuizen. Voorts staat in dat artikel vermeld dat ’t Zonnehoekje onder die voorwaarde de arbeidsovereenkomst aangaat.
2.3
Partijen zijn op 14 december 2014 schriftelijk een gewijzigde duur van de arbeidsovereenkomst van zes maanden overeengekomen. De arbeidsovereenkomst is van rechtswege op 15 april 2015 geëindigd. De laatste dag waarop [appellante] voor
‘t Zonnehoekje heeft gewerkt was 31 maart 2015.
2.4
In het kader van de arbeidsovereenkomst heeft ‘t Zonnehoekje aan [appellante] een laptop ter beschikking gesteld (hierna: de laptop). De laptop is door [appellante] bij het einde van de arbeidsovereenkomst ingeleverd. [appellante] had de laptop met een wachtwoord beveiligd.
2.5
In een e-mail van 6 april 2015 heeft [directeur] (hierna: [directeur] ), directeur van ’t Zonnehoekje, [appellante] verzocht om met spoed het wachtwoord van de laptop door te geven zodat de opvolgende gebruikster van de laptop daadwerkelijk gebruik zou kunnen maken. Bij e-mail van 7 april 2015 heeft [appellante] voor zover van belang als volgt op dit verzoek gereageerd:
“De administrator kan simpelweg een nieuwe account voor (…) aanmaken. Het afgeven van het wachtwoord zou betekenen dat anderen kunnen werken op mijn account. Dit zou betekenen dat men allerlei (ongewenste) activiteiten zou kunnen uitvoeren op mijn account zonder mijn in- en toestemming. (…)”. Per e-mail van diezelfde datum heeft [directeur] onder meer te kennen gegeven dat ’t Zonnehoekje een nieuwe laptop zal aanschaffen en de kosten ervan zal inhouden op het loon van [appellante] . Daarop heeft [appellante] bij e-mail van diezelfde datum onder meer geprotesteerd tegen de voorgenomen inhouding op haar loon. [appellante] heeft het wachtwoord uiteindelijk niet aan [directeur] bekendgemaakt.
2.6
Bij de eindafrekening (loonstrook april 2015) heeft ’t Zonnehoekje een bedrag van € 1.386,20 netto ingehouden onder het kopje “factuur [factuur] kosten voor laptop”.

3.Beoordeling

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg - na vermindering van eis - gevorderd dat de kantonrechter ’t Zonnehoekje veroordeelt tot betaling aan haar van € 3.120,22 netto en € 88,03 bruto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% over de loonbedragen en de wettelijke rente, met veroordeling van ’t Zonnehoekje in de proceskosten, met rente. ’t Zonnehoekje heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
3.2
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter ’t Zonnehoekje veroordeeld tot betaling aan [appellante] van € 886,20 (netto) inzake ten onrechte ingehouden loon wegens de kwestie van de laptop en € 132,03 (bruto) inzake vergoeding van vakantie-uren inclusief de wettelijke verhoging, vermeerderd met wettelijke rente, bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op. Grief 1 betreft het oordeel in r.o. 7 en 8 van het tussenvonnis dat ’t Zonnehoekje door de weigering van [appellante] om het wachtwoord van de laptop bekend te maken schade heeft geleden die door de kantonrechter naar billijkheid is vastgesteld op € 500,00. Grief 2 houdt in dat de kantonrechter in r.o. 11 en 12 van het tussenvonnis ten onrechte heeft overwogen dat de standaardregeling uit de CAO niet van toepassing is omdat ’t Zonnehoekje een ondernemingsregeling woon- werkverkeer heeft vastgesteld. Grief 3 heeft betrekking op de proceskostenveroordeling.
3.4
Allereerst stelt het hof vast dat [appellante] geen grief heeft gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat zij als vertrekkende werknemer gehouden was om desgevraagd het wachtwoord van de laptop aan [directeur] te verstrekken. Dit oordeel strekt bij de beoordeling dan ook tot uitgangspunt. Nu vast staat dat [appellante] geweigerd heeft het wachtwoord aan [directeur] te verstrekken, dient te worden beoordeeld of ’t Zonnehoekje hierdoor schade heeft geleden. [appellante] heeft hoofdzakelijk gesteld dat dat niet het geval is omdat de systeembeheerder gewoon had kunnen inloggen op de laptop of een nieuw account had kunnen aanmaken. ’t Zonnehoekje heeft dit betwist en aangevoerd dat [directeur] en haar medewerkers [X] en [Y] veel tijd hebben moeten besteden aan het trachten oplossen van het probleem met de laptop. Tevergeefs is geprobeerd om de laptop te ontgrendelen. Het opnieuw verzamelen van belangrijke gegevens die op de laptop waren opgeslagen, heeft ook lang geduurd. Uiteindelijk heeft ’t Zonnehoekje een nieuwe laptop aangeschaft.
3.5
Het hof overweegt dat het in deze zaak kennelijk gaat om een Windows-wachtwoord dat vereist is om de laptop te kunnen gebruiken. Het hof acht zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de stelling van [appellante] dat de systeembeheerder zonder meer had kunnen inloggen op de laptop of een nieuw account had kunnen aanmaken, onaannemelijk. Dat ’t Zonnehoekje schade heeft geleden door de weigering van [appellante] om het wachtwoord bekend te maken, is daarentegen wel aannemelijk. De door ’t Zonnehoekje aan dit probleem bestede tijd moet worden gezien als door ’t Zonnehoekje dientengevolge geleden schade die in beginsel voor vergoeding door [appellante] in aanmerking komt.
3.6 ’
t Zonnehoekje heeft zich weliswaar uitgelaten over het aantal uren dat [directeur] en haar medewerkers aan deze kwestie hebben besteed en heeft gesteld dat uiteindelijk een nieuwe laptop is aangeschaft, maar het is niet duidelijk geworden wat [directeur] en haar medewerkers in het opgegeven aantal uren concreet hebben gedaan om de laptop en de gegevens die erop stonden weer in gebruik te kunnen nemen. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat in beginsel een deskundige benoemd zou moeten worden om vast te stellen wat de hoogte is van de kosten die redelijkerwijs gemaakt hadden moeten worden om de laptop en de gegevens die erop stonden weer te kunnen gebruiken. Aangezien de kosten van een deskundige naar verwachting niet in redelijke verhouding zullen zijn tot het financieel belang van deze kwestie, is het hof evenals de kantonrechter van oordeel dat benoeming van een deskundige niet verantwoord is.
3.7
Omdat aldus de situatie bestaat dat de omvang van de schade van ’t Zonnehoekje niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, heeft de kantonrechter terecht het bedrag van de schade op de voet van artikel 6:97 BW geschat. Deze schatting heeft de kantonrechter gebaseerd op de in de procedure door partijen over en weer aangevoerde stellingen over deze kwestie. De kantonrechter heeft de wijze waarop dit bedrag is vastgesteld voldoende gemotiveerd. [appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die aanleiding geven de schade van ’t Zonnehoekje op een lager bedrag te schatten dan de kantonrechter heeft gedaan. De enkele betwisting van het bestaan van schade is daartoe onvoldoende nu –zoals hiervoor overwogen – aannemelijk is dat ’t Zonnehoekje door het handelen van [appellante] schade heeft geleden. Het hof verenigt zich met de schatting van de kantonrechter. Grief 1 slaagt niet. Ook wat ’t Zonnehoekje in hoger beroep heeft aangevoerd ten betoge dat de schadebegroting door de kantonrechter niet juist is - ’t Zonnehoekje meent dat deze schade had moeten worden begroot op € 1.386,20 -, leidt niet tot een ander oordeel. ’t Zonnehoekje had daartoe incidenteel hoger beroep moeten instellen wat zij heeft nagelaten. Anders dan ’t Zonnehoekje kennelijk meent kan haar verweer in principaal appel redelijkerwijs niet als een incidenteel hoger beroep worden opgevat. De stelling van ’t Zonnehoekje dat de beslissing van de kantonrechter over de hoogte van de schade ligt binnen het door de grieven van [appellante] ontsloten gebied en een incidenteel hoger beroep vanwege de devolutieve werking niet noodzakelijk is, geeft blijk van een verkeerde rechtsopvatting.
3.8
Bij gelegenheid van het pleidooi is namens ’t Zonnehoekje desgevraagd verklaard dat de “Regeling vergoeding reiskosten woon-werk”, waarvan zij een concept heeft overgelegd, is vastgesteld zonder dat het personeel daarbij betrokken is geweest. Naar het oordeel van het hof kan daarom van een ondernemingsregeling reiskostenvergoeding woon-werkverkeer in de zin van artikel 6.5 van de CAO niet worden gesproken en geldt de standaardregeling vergoeding kosten woon-werkverkeer als bedoeld in bijlage 7 van de CAO (hierna: de standaardregeling). Weliswaar hebben partijen bij indiensttreding van [appellante] een afwijkende afspraak gemaakt, die voor [appellante] ongunstiger is, maar deze afspraak is nietig gelet op artikel 12 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst. ‘t Zonnehoekje heeft geen verweer gevoerd tegen de stelling van [appellante] dat zij op grond van de standaardregeling aanspraak kan maken op een kilometervergoeding van € 0,11 en evenmin tegen de stelling dat de enkele reisafstand van [plaats] naar Amsterdam 91 kilometer bedraagt waarop [appellante] de berekening van de gevorderde reiskosten heeft gebaseerd. Wel heeft ‘t Zonnehoekje aangevoerd dat [appellante] gedurende het dienstverband twee maanden ziek is geweest en heel veel thuis heeft gewerkt. ’t Zonnehoekje heeft dit verweer echter niet nader onderbouwd, wat wel van haar verwacht had mogen worden gelet op de betwisting hiervan door [appellante] . Het hof gaat daarom aan dit verweer voorbij. Tussen partijen staat niet langer ter discussie dat [appellante] gedurende het dienstverband drie weken vakantie heeft opgenomen. Dit leidt ertoe dat ’t Zonnehoekje - uitgaande van een vierdaagse werkweek van [appellante] - aan [appellante] reiskostenvergoeding verschuldigd is over in totaal 93 in plaats van 105 loondagen. [appellante] heeft over in totaal 16.926 kilometers (93x91x2) aanspraak op een vergoeding van in totaal € 1.861,86 (16.926 x 0,11), waarop in mindering strekt het reeds betaalde bedrag van in totaal € 368,08 zodat resteert een bedrag van € 1.493,78. Grief 2 slaagt derhalve. Het vonnis van de kantonrechter zal in zoverre vernietigd worden en ’t Zonnehoekje zal worden veroordeeld tot betaling aan [appellante] van een bedrag groot € 1.493,78, te vermeerderen met de - op zichzelf niet bestreden - wettelijke rente als gevorderd.
3.9
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter op goede gronden de kosten heeft gecompenseerd aangezien partijen in eerste aanleg en ook thans over en weer op onderdelen in het (on)gelijk gesteld zijn. Grief 3 faalt.
3.1
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd doch slechts ten aanzien van de beslissing op de vordering tot vergoeding van de reiskosten, en voor het overige worden bekrachtigd. Nu ook in hoger beroep partijen over en weer op onderdelen in het (on)gelijk worden gesteld, zullen de kosten van het hoger beroep eveneens worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover daarbij de vordering van reiskostenvergoeding is afgewezen, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt ’t Zonnehoekje tot betaling aan [appellante] van een bedrag groot € 1.493,78, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juni 2015 tot de dag van algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, M.L.D. Akkaya en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.