In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1976, was beschuldigd van diefstal van poststukken uit een brievenbus, waarbij hij gebruik had gemaakt van een valse sleutel, namelijk een buslichtingssleutel. De diefstal vond plaats op 26 juni 2017 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dezelfde straf.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 18 april 2018 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal en dat de verdachte mogelijk alleen de poststukken had geheeld of gevonden. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte op het moment van de diefstal in het bezit was van een rugtas met daarin de gestolen poststukken en de valse sleutel. Het hof concludeerde dat de verdachte zich de toegang tot de brievenbus had verschaft en dat het bewijs voor de diefstal overtuigend was.
Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en kwam tot een andere bewezenverklaring en kwalificatie. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, waarbij het hof de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging nam. Het hof oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. De op te leggen straf was gegrond op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.