ECLI:NL:GHAMS:2018:2467

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
23-002479-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van winkeldiefstal en beschadiging snorfietsen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984 en thans zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van de tenlastegelegde winkeldiefstal en beschadiging van snorfietsen. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte is ingesteld. De tenlastelegging bestond uit twee onderdelen: A, het opzettelijk beschadigen van twee snorfietsen op 21 februari 2017, en B, het stelen van een fles wijn ter waarde van 4,99 euro op 14 februari 2017.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de opzet van de verdachte op het beschadigen van de snorfietsen. De verdachte was op de snorfiets in slaap gevallen, wat leidde tot de schade, maar dit werd niet als opzet beschouwd. Daarom werd de verdachte in zaak A vrijgesproken. In zaak B oordeelde het hof echter dat de verdachte wel schuldig was aan de diefstal van de fles wijn, wat leidde tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van drie dagen.

De vorderingen van de benadeelde partijen, die schadevergoeding vroegen, werden afgewezen omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het feit dat de schade had veroorzaakt. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van één week, omdat de verdachte zich aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt voor het einde van de proeftijd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002479-17
datum uitspraak: 17 juli 2018
VERSTEK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2017 in gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-706175-17 (hierna: A) en 13-701243-17 (hierna: B), alsmede 13-187004-15 (tul) tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
A
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk twee snorfietsen met kenteken [kenteken 1] (aangever [slachtoffer 1]) en/of kenteken [kenteken 2] (aangever [slachtoffer 2]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan respectievelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
B
hij op of omstreeks 14 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fles wijn (ter waarde van 4,99 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (vestiging [adres] 101-109), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeteren. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in zaak A is tenlastegelegd. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van het bekijken van de camerabeelden leidt het hof af dat de verdachte op 21 februari 2017 eerst tegen een pilaar heeft geleund en daarna op een scooter (het hof begrijpt: type snorfiets) is gaan zitten. De verdachte bleef op de scooter zitten en leek daarbij in slaap te vallen. De verdachte heeft achterover geleund en is vervolgens achterover gevallen. Hierdoor is de scooter waarop de verdachte zat, gevallen. Deze scooter viel tegen de scooter die ernaast stond aan, waardoor die scooter ook om is gevallen.
Gelet op deze bevindingen stelt het hof vast dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het beschadigen van de beide snorfietsen, ook niet in voorwaardelijke zin. Dat de verdachte kennelijk zoveel alcohol had genuttigd dat hij daardoor op de scooter in slaap is gevallen, maakt dat niet anders. De verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fles wijn (ter waarde van 4,99 euro) toebehorende aan Albert Heijn (vestiging [adres]).
Hetgeen in zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Het hof acht het onder B tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat. Aangezien de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, zal op de voet van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering worden volstaan met de navolgende opgave van de bewijsmiddelen.
1. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 27 juni 2017, voor zover het betreft de op pagina 3 onder A, eerste zin, weergegeven verklaring van de verdachte.
2. Een Landelijk aangifteformulier winkeldiefstal, opgemaakt op 14 februari 2017 door [naam], supermarkt manager bij Albert Heijn [adres] (doorgenummerde pagina 003).
3. Een proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer PL 1300-2017033738-8 (doorgenummerde pagina 006), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], op [geboortedatum] 2017
Het hiervoor onder 2 vermelde bewijsmiddel, zijnde een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, is slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in zaak B bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A en in zaak B bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier dagen, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen. Dergelijke feiten zijn ergerlijk voor de direct betrokkenen en leveren overlast op voor de desbetreffende supermarkt.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 juni 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit. Een korte vrijheidsbenemende straf is gelet op de aard van het feit en de omstandigheid dat de verdachte eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk is veroordeeld, passend en noodzakelijk.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces ter zake van zaak A gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 839,77. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,-.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces ter zake van zaak A gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 536,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 350,-.
Beide benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard voor het in zaak A tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kunnen de benadeelde partijen niet in hun vordering worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging (13.187004-15)

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2017 voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van één week. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in zaak A tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak B bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2017, parketnummer 13-187004-15, te weten
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. M. Lolkema en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 juli 2018.