In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, was beschuldigd van diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 24 februari 2017 te Schiphol. De tenlastelegging betrof het wegnemen van twee handschoenen, toebehorende aan een ander. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd om proceseconomische redenen en heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de diefstal strafbaar was. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 300,- of 6 dagen jeugddetentie. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, inclusief rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof besloot de geldboete van € 300,- op te leggen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De op te leggen straf was gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.