ECLI:NL:GHAMS:2018:2435

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
23-002070-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake snelkraak en schuldheling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 29 mei 2017. De tenlastelegging omvatte diefstal van sieraden en schuldheling van een motorscooter. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 februari 2017 te Haarlem, samen met een ander, sieraden heeft weggenomen uit de woning van een slachtoffer door middel van braak. Daarnaast heeft hij in de periode van 2 december 2016 tot en met 20 februari 2017 een motorscooter verworven, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze door misdrijf was verkregen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 823,45, dat de verdachte moet vergoeden. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002070-17
datum uitspraak: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-810047-17 tegen
[verbalisant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 20 februari 2017 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit [slachtoffer 1] aan de [adres 2] heeft weggenomen een of meerdere sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen sieraden onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2:
hij in of omstreeks de periode van 02 december 2016 tot en met 20 februari 2017 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een motorscooter (merk Honda, type NHX110WH) heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 20 februari 2017 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit [slachtoffer 1] aan de [adres 2] heeft weggenomen sieraden, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2:
hij in de periode van 2 december 2016 tot en met 20 februari 2017 te Haarlem, tezamen en in vereniging met een ander, een goed, te weten een motorscooter (merk Honda, type NHX110WH), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van schuldheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een snelkraak bij een juwelier in Haarlem. Hierbij heeft de verdachte een aantal goederen weggenomen en schade toegebracht aan het pand, waarbij de ruit van de winkel en een vitrinekast met een moker zijn ingeslagen. De verdachte en zijn mededader hebben hierdoor een enorme ravage veroorzaakt. Het behoeft geen betoog dat een dergelijke inbraak een ernstig feit betreft, dat niet alleen veel materiële schade en leed veroorzaakt bij de eigenaar van de winkel, maar ook in zijn algemeenheid zorgt voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft met zijn handelen aangetoond geen enkel respect te hebben voor andermans goederen en eigendommen en heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 mei 2018 is hij eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte in de strafmaat laat meewegen. Voorts heeft het hof gelet op de straf die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die zijn weerslag heeft gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Mede in dit licht is oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf reeds voor het onder 1 bewezen verklaarde feit alleszins gerechtvaardigd.
Daarnaast heeft de verdachte zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan de schuldheling van een scooter. Verdachte heeft, door een van diefstal afkomstig goed in zijn bezit te hebben, een afzetmarkt voor gestolen goederen geboden en aldus bijgedragen aan het in stand houden van de diefstal van goederen en vermogenscriminaliteit in het algemeen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 996,33. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 823,45. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 823,45, mede omdat de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande inhoudelijk niet door of namens de verdachte zijn betwist. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 823,45 (achthonderddrieëntwintig euro en vijfenveertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 823,45 (achthonderddrieëntwintig euro en vijfenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 februari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.E. Hinskens - van Neck, mr. S.M.M. Bordenga en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. van der Voort, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 juni 2018.
Mr. M.E. Hinskens – van Neck is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[...]