ECLI:NL:GHAMS:2018:2432
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep van verdachte en openbaar ministerie
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2015. De zaak betreft een strafzaak met parketnummer 13-845004-09, waarin de verdachte, geboren in 1977, en het openbaar ministerie hoger beroep hebben ingesteld. Tijdens de zittingen op 8 september 2017 en 26 juni 2018 is het hof geïnformeerd door de raadsman en de advocaat-generaal over de stand van zaken.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangegeven dat de verdachte het hoger beroep niet wenst te handhaven. Eveneens heeft de advocaat-generaal verklaard dat het openbaar ministerie het hoger beroep niet wil voortzetten. Beide partijen hebben hun eerder ingediende bezwaren ingetrokken en hebben geen belang meer bij een beslissing op het hoger beroep.
Gelet op artikel 416, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof geoordeeld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat een nader onderzoek van de zaak rechtvaardigt. Daarom heeft het hof de verdachte en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam en is openbaar uitgesproken op 26 juni 2018.