ECLI:NL:GHAMS:2018:2427

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
13 juli 2018
Zaaknummer
23-002022-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal uit een autogarage

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal van geld uit een autogarage, gepleegd op 26 januari 2017 te Zwaag. De verdachte had een envelop met een bedrag van € 413,50 weggenomen uit een lade in de receptie van het autobedrijf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en is tot een andere bewezenverklaring gekomen. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de diefstal had gepleegd, gebaseerd op camerabeelden en de aangifte van de eigenaar van het autobedrijf. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de eerdere straf van de politierechter niet recht deed aan de ernst van het feit. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een vermogensdelict, wat als ergerlijk werd beschouwd. Het hof legde een taakstraf op van 60 uren en 30 dagen hechtenis, en oordeelde dat de verdachte de schadevergoeding van € 413,50 aan de benadeelde partij, het autobedrijf, moest betalen. De wettelijke rente over dit bedrag werd vastgesteld vanaf de datum van de diefstal. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verplichting tot schadevergoeding opgelegd, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002022-17
datum uitspraak: 13 juli 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15‑038300-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 januari 2017 te Zwaag, gemeente Hoorn met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een Autobedrijf gelegen aan [adres 2], heeft weggenomen een enveloppe inhoudende geld, althans een hoeveelheid geld (totaalbedrag EUR 413,50), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 26 januari 2017 te Zwaag met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een Autobedrijf gelegen aan [adres 2], heeft weggenomen een hoeveelheid geld (totaalbedrag EUR 413,50) toebehorende aan [bedrijf 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsoverweging

Gelet op de eigen waarneming van het hof van de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden in samenhang met de aangifte houdt het hof het erop dat het de verdachte is geweest die het geld toebehorende aan [bedrijf 1] uit het ladeblok achter de balie, een plek waar hij als klant niets te zoeken had, heeft weggenomen. Dat uit deze camerabeelden blijkt dat hij (ook) iets in de lade heeft teruggelegd, doet daar niet aan af.

Bewijsmiddelen

1. Een
proces-verbaal aangiftemet nummer PL1100-2017023556-1 van 2 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 26 tot en met 28].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 2 februari 2017 tegenover de verbalisant afgelegde verklaring van
[verbalisant 2]:
Ik ben eigenaar van garagebedrijf [bedrijf 1] met daarbij behorend een showroom welke is gevestigd aan [adres 2], 1689 AR te Zwaag.
Op donderdagavond 26 januari 2017, omstreeks 19:00 uur waren twee werknemers van mij in het bedrijf aan het werk. Beiden waren in gesprek met klanten en hebben geen zicht gehad op de balie van de receptieruimte. De diefstal is niet direct ontdekt maar pas de volgende dag, vrijdag 27 januari 2017. Het geld lag in het rechterladeblok welke onder de balie van de receptie staat. Het geld zat in een witte vensterenvelop, voorzien van de bedrijfsnaam, in de tweede lade van genoemd blok. Toen het geld nodig was werd de ontvreemding ontdekt. Ik ben hierop de beelden van onze camera’s terug gaan kijken en ik heb toen gezien dat er omstreeks 19:00 uur (het hof begrijpt op 26 januari 2017) een man het bedrijf binnen komt lopen via de zij ingang.
Ik zie dat de man doorloopt naar de receptie, vervolgens naar de werkplaats en dan komt hij om 19:53 uur weer terug op de beelden van de receptie en hierop is duidelijk te zien dat hij diverse lades aan het doorzoeken is en ook dat de man de witte envelop uit de tweede lade van het rechter ladeblok pakt.
Ik heb ook navraag gedaan bij [bedrijf 2]. Ook daar zijn beelden veiliggesteld door de [naam]. Hierop is het kenteken van de auto goed te zien welke bij mijn bedrijf weg is gereden met de man als bestuurder die het geld heeft weggenomen. Het geldbedrag wat is weggenomen is ter grote van 415,50 euro.
2. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 26 januari 2016 bij het [bedrijf 1] te Zwaag geweest. U toont mij de camerabeelden die zijn gemaakt op 26 januari 2016 tussen 19:15:43 uur en 20:12:34 uur. Ik ben de persoon met de muts die telkens te zien is op de camerabeelden.
3. De
eigen waarneming van het hof van de camerabeeldengedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2018.
Die eigen waarneming houdt in, voor zover van belang:
Camerabeelden 1: datum 26 januari 2016
19:15:43 uur: De verdachte komt aanrijden met gedoofde lichten in een blauwe personenauto.
19:15:50 uur: De verdachte parkeert de auto.
19:15:58 uur: De verdachte heeft een muts op.
19:15:59 uur: De verdachte loopt met een sigaret in zijn hand richting de garage.
Camerabeelden 2: geen tijdlijn zichtbaar
De verdachte staat in de receptie achter de balie en kijkt om zich heen.
Camerabeelden 3: geen tijdlijn zichtbaar
De verdachte heeft een sigaret in zijn mond en loopt door de garage.
Camerabeelden 4: datum 26 januari 2016
19:21:41 uur: De verdachte rookt buiten een sigaret.
19:21:57 uur: De verdachte loopt weg richting de eerder geparkeerde auto.
19:22:44 uur: De verdachte rijdt weg met de lichten van de auto uit.
19:23:25 uur: De verdachte slaat rechtsaf.
Camerabeelden 5: datum 26 januari 2016
19:58:10 uur: De verdachte komt weer aanrijden met een blauwe auto
19:58:18 uur: De verdachte parkeert de auto schuin in een parkeervak.
19:58:31 uur: De verdachte loopt weer richting de garage.
Camerabeelden 6: geen tijdlijn zichtbaar
De verdachte is voor de tweede keer in de receptie achter de balie en kijkt om zich heen.
Camerabeelden 7: geen tijdlijn zichtbaar
Helemaal rechts(boven) in beeld staat de verdachte in de receptie achter de balie en kijkt om zich heen.
De verdachte staat bij een ladeblok. Hij maakt een la rechtsboven open.
De verdachte pakt met zijn linkerarm iets wits uit een la, doet de la dicht en verdwijnt uit beeld.
Camerabeelden 8: datum 26 januari 2016
20:12:02 uur: De verdachte loopt richting de eerder geparkeerde auto.
20:12:21 uur: De verdachte rijdt weg met de lichten van de auto uit.
20:12:34 uur: De verdachte slaat rechtsaf.
4. Een bijlage bij het
proces-verbaal van bevindingenmet nummer PL1100-2017023556-2 van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] [doorgenummerde pagina 22].
Deze bijlage houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Opzet files insluiping Toyota Botman 26-01-2017. Systeem loopt 16 minuten vooruit. Werkelijke begintijd 18.59.30.
Voor zover de hiervoor vermelde bewijsmiddelen geschriften betreffen als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, zijn deze telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 600,00, subsidiair 12 dagen hechtenis, met de bepaling dat de verdachte die geldboete mag voldoen in 3 tweemaandelijkse termijnen van elk € 200,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De raadsman van de verdachte heeft op grond van de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte verzocht aan de verdachte een lagere geldboete op te leggen dan door de politierechter is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van geld uit een autogarage. Door aldus te handelen heeft de verdachte geen respect getoond voor het eigendomsrecht van anderen en hierop inbreuk gemaakt. Dergelijke feiten zijn ergerlijk voor de direct betrokkenen.
Het hof houdt er in het nadeel van de verdachte rekening mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 juni 2018, eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld, zij het enige tijd geleden.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf geen recht aan de ernst van het feit. Op grond van de wijze waarop de verdachte het feit heeft gepleegd en de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten ter zake van vermogensdelicten acht het hof, alles afwegend, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] BV

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 413,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren wegens de verzochte vrijspraak.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 413,50 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] BV
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [bedrijf 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 413,50 (vierhonderddertien euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [bedrijf 1], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 413,50 (vierhonderddertien euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 26 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. N.C. Laatsch, in tegenwoordigheid van A.D. Renshof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2018.
[...]