3.1.In deze zaak gaat het om het volgende.
( a) Bij overeenkomst van 14 juli 1982 heeft de coöperatieve woonvereniging, waarvan [geïntimeerde sub 1] destijds de enig bestuurder was, de woning aan de [adres 1] verkocht aan – voor zover thans van belang – [appellante] . Bij notariële akte van 2 augustus 1982 is de eigendom van die woning aan [appellante] overgedragen.
( b) De woning van [appellante] ligt achter het pand aan de [adres 2] , waarvan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] de eigenaren zijn, en is slechts te bereiken via een naast de [adres 2] gelegen gang, de Slagersgang genoemd. Tussen de woning van [appellante] en het pand van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] bevindt zich een binnenplaats. De binnenplaats en de Slagersgang zijn eigendom van [appellante] . De achtergevel van het pand van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] grenst aan deze gang en deze binnenplaats.
( c) Bij voormelde notariële akte van 2 augustus 1982 is ten laste van de woning van [appellante] en ten behoeve van het pand van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gevestigd de erfdienstbaarheid
“om door de Slagersgang te komen van- en te gaan naar de [straat] via een deuropening in de achterzijde van het pand [adres 2] ".(verder: de erfdienstbaarheid). De akte vermeldt hier voorts dat het gebruik van de gang door huisdieren niet zal zijn toegestaan.
( d) Partijen hebben vanaf 2003 tot 2007 diverse gerechtelijke procedures betreffende de woningen met elkaar gevoerd. Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 december 2004 is de door [appellante] op basis van art. 5:78 BW ingestelde vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid afgewezen, kort gezegd, omdat artikel 165 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (Ow) daaraan in de weg staat. In het door haar tegen dat vonnis bij dit hof ingestelde appel (geëindigd met een arrest van 9 november 2006) heeft [appellante] tegen deze overweging geen grieven gericht. Sinds een op 13 oktober 2005 gewezen vonnis in kort geding beschikten [geïntimeerden] over een sleutel van de toegangsdeur tot de Slagersgang, zulks tot oktober 2015.
( e) Bij inleidende dagvaarding van 7 oktober 2005 heeft [appellante] , voor zover thans van belang, (wederom) de opheffing van de erfdienstbaarheid gevorderd alsmede de hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden] – op straffe van de verbeurte van een dwangsom – tot het verlenen van medewerking aan het doen inschrijven van voornoemde opheffing in het kadaster. Op de op 16 januari 2007 gehouden comparitie van partijen is de zaak naar mediation verwezen.
( f) Op 27 april 2007 zijn partijen in het kader van deze mediation het volgende overeengekomen:
“2.1 In geval de heer [geïntimeerde sub 1] en mevrouw [geïntimeerde sub 2] i.v.m. werkzaamheden of inspecties toegang wensen tot het erf van mevrouw [appellante] , bespreken ze dit eerst telefonisch met haar.