Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding
2.Beoordeling
3.Beslissing
dinsdag 21 augustus 2018voor het indienen van een conclusie van repliek door Korbusiness;
Gerechtshof Amsterdam
In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 10 juli 2018, staat de vordering van Korbusiness B.V. centraal, die de vernietiging van een arbitraal vonnis heeft gevorderd. Dit arbitraal vonnis was op 22 december 2016 gewezen en had Korbusiness veroordeeld tot betaling van bepaalde geldbedragen aan [X] Belastingadviseur B.V., terwijl de vordering van Korbusiness tegen [X] in reconventie was afgewezen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 maart 2017, waarna de zaak door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017.
De uitspraak behandelt de toepassing van de nieuwe arbitragewet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Het hof stelt vast dat de arbitrage aanhangig is geworden na deze datum, en dat de nieuwe wetgeving van toepassing is op de vordering tot vernietiging. Het hof benadrukt dat de procedure zoveel mogelijk moet worden gevoerd in overeenstemming met de bepalingen van een dagvaardingsprocedure in eerste aanleg. Dit houdt in dat Korbusiness recht heeft op repliek en dat [X] daarna dupliek kan concluderen.
Het hof heeft geen comparitiezitting bevolen en oordeelt dat er onvoldoende gelegenheid is gegeven aan Korbusiness om voor repliek te concluderen voordat arrest werd gevraagd. Daarom wordt Korbusiness alsnog de gelegenheid geboden om een conclusie van repliek in te dienen. De verdere beslissing wordt aangehouden, en de zaak wordt naar de rol verwezen voor het indienen van deze conclusie.