ECLI:NL:GHAMS:2018:2385

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
11 juli 2018
Zaaknummer
200.220.724/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van arbitraal vonnis onder het nieuwe arbitragerecht

In deze tussenuitspraak van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 10 juli 2018, staat de vordering van Korbusiness B.V. centraal, die de vernietiging van een arbitraal vonnis heeft gevorderd. Dit arbitraal vonnis was op 22 december 2016 gewezen en had Korbusiness veroordeeld tot betaling van bepaalde geldbedragen aan [X] Belastingadviseur B.V., terwijl de vordering van Korbusiness tegen [X] in reconventie was afgewezen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 maart 2017, waarna de zaak door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2017.

De uitspraak behandelt de toepassing van de nieuwe arbitragewet, die op 1 januari 2015 in werking is getreden. Het hof stelt vast dat de arbitrage aanhangig is geworden na deze datum, en dat de nieuwe wetgeving van toepassing is op de vordering tot vernietiging. Het hof benadrukt dat de procedure zoveel mogelijk moet worden gevoerd in overeenstemming met de bepalingen van een dagvaardingsprocedure in eerste aanleg. Dit houdt in dat Korbusiness recht heeft op repliek en dat [X] daarna dupliek kan concluderen.

Het hof heeft geen comparitiezitting bevolen en oordeelt dat er onvoldoende gelegenheid is gegeven aan Korbusiness om voor repliek te concluderen voordat arrest werd gevraagd. Daarom wordt Korbusiness alsnog de gelegenheid geboden om een conclusie van repliek in te dienen. De verdere beslissing wordt aangehouden, en de zaak wordt naar de rol verwezen voor het indienen van deze conclusie.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.220.724/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juli 2018
inzake
KORBUSINESS B.V.,
gevestigd te Bennekom, gemeente Ede,
eiser,
advocaat: mr. D.R. Corbeek te Arnhem,
tegen
[X] BELASTINGADVISEUR B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat: mr. C.F.H. Donners te Nijmegen.

1.Het verloop van het geding

Partijen worden hierna Korbusiness en [X] genoemd.
Korbusiness heeft bij dagvaarding van 22 maart 2017 de vernietiging gevorderd van een arbitraal vonnis dat op 22 december 2016 tussen partijen is gewezen. Het hof begrijpt dat de vordering strekt tot vernietiging van dat arbitraal vonnis voor zover daarbij, op de in het vonnis vermelde gronden, in conventie Korbusiness is veroordeeld aan [X] bepaalde geldbedragen te betalen en in reconventie de vordering van Korbusiness tegen [X] is afgewezen. Bij het aanbrengen van de dagvaarding zijn producties in het geding gebracht.
Bij het exploot van dagvaarding is [X] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, op de in het exploot genoemde dag en tijd. Het genoemde gerechtshof heeft de zaak vervolgens bij arrest van 11 juli 2017 op grond van het bepaalde in artikel 62b RO verwezen naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling.
Bij exploot van 25 juli 2017 heeft Korbusiness [X] opgeroepen om voor dit hof voort te procederen, een en ander zoals in dat exploot vermeld. Daarna heeft [X] een conclusie van antwoord ingediend, vergezeld van producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Beoordeling

2.1.
Bij Wet van 2 juni 2014 tot wijziging van Boek 3, Boek 6 en Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek en het Vierde Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de modernisering van het Arbitragerecht (Stb. 2014, 200) is de Nederlandse wetgeving met betrekking tot arbitrage op een aantal onderdelen gewijzigd. Tot de punten waarop de arbitragewetgeving is gewijzigd, behoren de bepalingen die regelen op welke wijze de vernietiging van een arbitraal vonnis kan worden gevorderd. De genoemde wet is in werking getreden op 1 januari 2015.
2.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat de arbitrale procedure die heeft geleid tot het vonnis waarvan Korbusiness de vernietiging vordert, is gevoerd op de grondslag van een arbitraal beding dat is opgenomen in een samenwerkingsovereenkomst die partijen en drie anderen op 16 juni 2008 zijn aangegaan. Uit de gedingstukken blijkt verder dat [X] , bij brief van zijn toenmalige gemachtigde, op 8 mei 2015 schriftelijk aan Korbusiness heeft meegedeeld tot arbitrage over te gaan. De genoemde brief bevat tevens een aanduiding van hetgeen [X] aan arbitrage wenste te onderwerpen.
2.3.
Volgens het bepaalde in artikel 1025, eerste lid, Rv, welk artikellid bij de onder 2.1 genoemde wet niet is gewijzigd, is de arbitrage aanhangig geworden op de dag waarop Korbusiness de hierboven bedoelde mededeling van [X] heeft ontvangen, in aanmerking genomen dat partijen niet een andere wijze van aanhangig maken zijn overeengekomen. Uit het voorgaande volgt dat de arbitrage die heeft geleid tot het vonnis waarvan Korbusiness de vernietiging vordert, aanhangig is geworden na de inwerkingtreding van de nieuwe arbitragewet, namelijk na 1 januari 2015.
2.4.
Artikel IV, eerste lid, van de onder 2.1 genoemde wet bepaalt dat op arbitrages die aanhangig zijn geworden op of na de inwerkingtreding van die wet, de nieuwe arbitragewet van toepassing is. Artikel IV, derde lid, bepaalt vervolgens, kort gezegd, dat de nieuwe arbitragewet ook van toepassing is op zaken die bij de rechter aanhangig zijn gemaakt indien en voor zover het daarbij gaat om arbitrages als bedoeld in het eerste lid, dus om arbitrages die na de inwerkingtreding van de onder 2.1 genoemde wet aanhangig zijn geworden. Dit brengt mee dat de vordering van Korbusiness moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met betrekking tot arbitrage die gelden sinds 1 januari 2015.
2.5.
Op grond van artikel 1064a, eerste lid, Rv, zoals geldend sinds bovengenoemde datum, moest de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis worden ingesteld bij het gerechtshof van het ressort waarin de plaats van arbitrage was gelegen. Dat heeft Korbusiness ook gedaan, met dien verstande dat het desbetreffende gerechtshof de zaak vervolgens heeft verwezen naar dit hof ter verdere behandeling. Anders dan onder het vóór 1 januari 2015 geldende recht dient het hof in eerste aanleg, tevens in hoogste feitelijke instantie, over de vordering tot vernietiging te beslissen. De omstandigheid dat het hof in eerste aanleg over de vordering dient te beslissen, brengt mee dat het geding zoveel mogelijk moet worden gevoerd in overeenstemming met de bepalingen die van toepassing zijn op een dagvaardingsprocedure in eerste aanleg. Dit stemt ook overeen met de bedoeling van de wetgever om, door de bepaling dat de vordering tot vernietiging van een arbitraal vonnis moet worden ingesteld bij het gerechtshof in plaats van zoals voorheen de rechtbank, de vernietigingsprocedure met één feitelijke instantie te bekorten, welke bedoeling niet – mede – een bekorting van de procedure bij de enig overgebleven feitelijke instantie insluit. Het gaat erom de procedure met één rechtsgang, de rechtbank, te bekorten, niet om het verloop van de vernietigingsprocedure in eerste aanleg, nu bij het gerechtshof, ten gronde te wijzigen, behoudens voor zover de nieuwe wet anders bepaalt, zoals in artikel 1065a Rv.
2.6.
Het hof heeft, nadat [X] van antwoord had gediend, in deze zaak geen verschijning van partijen ter comparitiezitting als bedoeld in de artikelen 87 en 88 Rv bevolen en het oordeelt de zaak daarvoor ook niet geschikt. Gelet op het hierboven overwogene moet daarom aan Korbusiness gelegenheid worden gegeven voor repliek te concluderen, althans had dit moeten worden gedaan. Daarna kan [X] voor dupliek concluderen.
2.7.
Weliswaar hebben partijen na de conclusie van antwoord van [X] aan het hof gevraagd arrest te wijzen en zijn in verband hiermee kopieën van het procesdossier overgelegd, maar niet gebleken is dat vóór het vragen van arrest een voldoende duidelijke gelegenheid aan Korbusiness is gegeven om voor repliek te concluderen, met bepaling van een daarvoor geldende termijn. Het hof zal Korbusiness daarom alsnog gelegenheid geven voor repliek te concluderen, zoals hierna te bepalen.
2.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 21 augustus 2018voor het indienen van een conclusie van repliek door Korbusiness;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M.M. Steenberghe, W.H.F.M. Cortenraad en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.